Gevoert wert, en geviert allomme waer zij quam;
Bewellekoom u nu jk nijghend Amsterdam,
5[regelnummer]
Hooghstachtbre Koningin. Vaert in ter goede stonde,
Verheft uw hel gezight, en swaejt het oogh in 't ronde.
Al wat gh' aenschouwt, is winst. Mijn' kerken trots van krujn
Mijn' hujzen, haevenen, bewijzen mijn' fortujn.
Gewoon, op houten ros, door zout door zoet te draeven,
10[regelnummer]
Ontfang jk in mijn' schoot, de kostelijkste gaeven
Van Oost, West, Zujd, en Noord, die jk dan ommedejl.
D' ouwd' en de nieuwe werlt, zij staen hier bejde vejl.
Dank heb des uw gemael, die trooster der verdrukten,
Voor wien 't heel' Aertrijk beefd', en alle berghen bukten.
15[regelnummer]
Dank heb uw' Majestejt: dank heb uw groote zoon:
Die m' hunne gunst en handt tot deze stejghring boôn.
Doch, is 't wat grooters, goôn, en koningen, en helden
O Moeder, allergrootst', en zonder wedergaê,
|
-
voetnoot+
-
Met zulk' eerbieding. Volgens hs. A. - Maria de Medicis, weduwe van Hendrik IV, deed 1 Sept 1638 haren intocht in Amsterdam. Op den Fluweelen burgwal bij de Varkensluis was, volgens het ontwerp van Sam. Coster, eene eerepoort opgericht. Voor den gevel stond: Laeta deûm partu. Toen de koningin tot zoo verre gekomen was, openden zich de gordijnen en men zag de koningin in de gedaante van Cybele met koninklijken mantel en muurkroon op eenen triomfwagen door vier leeuwen getrokken. Voor op den wagen zaten de koning van Frankrijk en de hertog van Orleans, achter haar hare drie dochters. Nevens den wagen gingen vier maagden, de vier werelddeelen voorstellende. Tegenover dezen wagen op hetzelfde tooneel, een koggeschip de koningin te gemoet varende, waarop eene maagd, Amsterdam voorstellende, die haar eerbiedig begroette: daarachter twee Hollandsche graven, de eene een speer voerende, waaraan een vaan met het wapen der stad. Zie Barlaei Medicea hospes. Amst. 1638, p. 22-24, of de vertaling daarvan, ald. by Johan en Cornelis Blaer, 1639, bl. 28 vlgg. Barlaeus maakte er het volgende gedicht bij:
Qualis per Phrygias quondam Berecynthia portas
Vecta fuit, partu tot celebrata Deûm,
Ingredere auspiciis nostram felicibus Urbem,
Atque oculos per me fer, Medicea, tuos.
Quos portus, quae tecta vides, turresque, ratesque,
Templaque, fortunae sunt monumenta meae.
Per terras fluctusque vagor, sua munera mundus
Mittit, et hic precio prostat uterque suo.
Caesaream felix, abavo donante, coronam,
Et decus à vestro sanguine grande tuli.
Ad Te praeteriti redeat nunc gratia facti,
Et non immemorem, maxima Neptis, habe.
Sic placui defensa tuo Regina marito,
Sic nato de Te Rege beata fruor.
Si majus genuisse Deos, Regesque, Ducesque,
Jam Matri liceat tot placuisse Deûm.
Hiervan is het gedicht van Hooft eene vertaling.
-
voetnoot2)
-
geächte Moeder, etc. Bedoeld is Rhea, later verward met Cybele, de moeder der goden, die in Phrygië met luidruchtig feestgetier en wilde muziek, evenals Bacchus, geëerd werd. In kunstwerken wordt zij voorgesteld als gezeten op een door leeuwen omringden troon of op een door leeuwen getrokken wagen, met een muurkroon op het hoofd, waarvan een sluier neerhangt.
|