Gedichten. Deel 1

(1899)–P.C. Hooft– rechtenstatus

Op een gemaskerde Joffrouw.

 
Joffrouw Lijsbeth lapt haer' kaekenGa naar voetnoot+Ga naar voetnoot1)
 
Met fluweel, oft wat satijns.
 
'T aenzight, om aen wit te raeken,Ga naar voetnoot3)
 
Krijght tot korst, een' swarte grijns.
5[regelnummer]
Slaet ze niet te deghe mis?
 
Bleeken wil z', en gaet het maeken
 
Brujner, dan 't van zellef is.

voetnoot+: Joffrouw Lijsbeth lapt haer' kaeken. Volgens het hs. der Brieven; zie Brieven, III, bl. 147 en 152, waar we lezen: ‘Mijn zoon schijnende eenighe ritseling van Poëetsche grilligheit te verneemen, zejde laestmaels over taefel, als men sprak van zijn zuster een masker te doen draeghen, om wit te gaedren, dat zij dan swarter dan nu zijn zouw. Welke stof van hem ontfangen, jk tot het onderstaande maxel gebragt heb.’ Het stukje is van 25 Juli 1636.

voetnoot1): lapt, behangt haar gezicht met een lap van fluweel.

voetnoot3): aen wit te raeken, blank te worden.

Vorige Volgende