Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend[Deianira', ick kent, u wesen]Wijse: Ne vous offencez madame, etc.Deianira', ick kent, u wesenGa naar voetnoot+Ga naar voetnoot1)
Trotst des hemels goden hooch
En u oogen hooch gepresen
Trotsen 't eewich wereld-ooch.Ga naar voetnoot4)
5[regelnummer]
Lelien en rosen tsamen
Op u wangen sijn gemengt
En u vlechten t' gout beschamen
Datmen wt Milanen brengt.
Ick beken t' sijn groote crachten
10[regelnummer]
Doch geen wonder dunckt het mijn,
Datse niemant t' onder brachten
Wantse niet gewapent sijn.
| |
[pagina 13]
| |
Hooch en wtgenomen sinnen
Tharte dat van minne vliet,Ga naar voetnoot14)
15[regelnummer]
T' wapen daert mee is te winnen
Is beleeftheit, anders niet.Ga naar voetnoot16)
Vele vrouwen die gebooren
Sijn geweest van crachten slecht,Ga naar voetnoot18)
Hebben in het sielbecooren
20[regelnummer]
Hier mee wonder aengerecht.
Die aen schoonheit haer vergapen
En aent wesen hooch geacht,
Dunckt mij dat haer sonder wapen
Laten winnen van de cracht.
25[regelnummer]
Ghij versuirt uwe manierenGa naar voetnoot25)
Met u trots, en hovaerdij,
Hoeveel d' ander gaven cieren
Alsoo veel ontcieren sij.
Ghij moocht ander gaen vermaken
30[regelnummer]
Die soo schoon u selven vijnt.Ga naar voetnoot30)
Julietta doet mij blaken
Die mij veel volmaeckter schijnt.
Julietta dunckt mij waerdich
Datse mensch' en goden brant,
35[regelnummer]
Die met haer beleeftheit aerdichGa naar voetnoot35)
Ciert haer edel hooch verstant.
Finis.
S.L.W.
Voor. Julietta.
Tegens. Deianira.
|
|