Tot besluit
De dankbetuiging waarmee deel I in 1976 begon, droeg uiteraard een voorlopig karakter. Pas bij het voltooien van deel III kan ik allen trachten te gedenken die mij, ook bij de bewerking van de twee laatste delen, geholpen hebben.
Tot mijn officiële medewerkers mocht ik in dit deel rekenen drs. R.E.O. Ekkart, wiens iconografische bijdrage orde schept in de talrijke afbeeldingen van Hooft, die in onderlinge afhankelijkheid terug te voeren zijn tot niet meer dan twee portretten naar het leven.
Van mijn andere medewerkers noem ik hier nogeens met dank prof. dr. D. Kuijper Fzn, om het vele werk dat het derde deel van hem gevraagd heeft. Mijn stille medewerkers heb ik gewoonlijk ‘ter plaatse’ bedankt; ik noem hier nog prof. dr. P. Brachin te Parijs, de heer H. Brood, verzorger van het gemeentearchief te Weesp, mr. W.G.M. Cerutti te Voorburg, tot voor kort te Muiden, dr. Jo Daan te Barchem, drs. S. Groenveld te Hoofddorp, het Grotius Instituut te 's-Gravenhage, dr. C.S.M. Rademaker te Amsterdam, mr. J.H. Rombach te Alkmaar, prof. mr. J.Th. de Smidt te Leiden en, nogmaals, drs. J. Fox en dr. P. Tuynman.
Verreweg het meest is de uitgave gebaat geweest bij het toezicht en de effectieve hulp van prof. dr. C.A. Zaalberg. Van zijn vele addenda en corrigenda zijn mij als de mooiste bijgebleven de ‘rapsac’ in 1083 en de ‘vuurvaaten’ in 1134. Hooft heeft mij en ik Zaalberg heel wat meer werk bezorgd dan iemand 8 jaar geleden verwachtte.
Het zou mijnerzijds een aanmatiging zijn, Zaalberg's wetenschappelijke verdiensten te prijzen. Maar met bewondering en vooral met dankbaarheid gedenk ik zijn beminnelijkheid, zijn pretentieloosheid, zijn altijd opbeurende kritiek en het stilzwijgende maar veelzeggende voorbeeld van zijn acribie die aan geen zetfoutje voorbijging.
Dit alles heeft de lange samenwerking tot een voorrecht voor mij gemaakt.
Ellecom, october 1979.
H.W.v.T.