De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 742]
| |
1301 + Edelen gestrengen Heere den Heere P.C. Hooft, Ridder Drost Tot Muiden(Hooft: Ontfangen 21 Julij, 1646.) met een packsken.
1Edele gestrenge Heer, mijn Heer Hooft,
2Mij gedenckt dat ick eens eenen Jode, een' Musikant, mijnGa naar eind2 3 Koninghlijcke Harp aenboodt, die hij weigerde t'ontfangen, dewijlGa naar eind3 4 het zijn sabbath was: nu wil ick evenwel niet hopen dat de staetsab-Ga naar eind45bath onzer onderlinge kunstbroederschap den toegangh van uw 6 huis zal stoppen voor onzen Parnasheiligh, die uwe Ed. hier toege-7zonden wort, in een Nederduitsch pack gesteken. Mishaeght u ietGa naar eind7 8 van het mijne, mij zou lief zijn met der tijt iet aengetekent te zien;Ga naar eind8 9 om het te verbeteren. Behaeght u iet van het mijne, zoo laet het eensGa naar eind9 10 Sint Virgilius dagh zijn, en te zijner onsterflijcke gedachtenisse denGa naar eind10 11 roomer eens omgaen, doch geenen zoo groot als daer Foleus denGa naar eind11 12 Lapithen mede dreighde, maer een' berckemeier, die den menschGa naar eind12 13 bij zijn zinnen laet, en gelijck predikant Adamus met den romer opGa naar eind13 14 de hant quinckeleerde, Godt en den mensch verheught, als hij ziet 15 hoe uit een dor en onnut hout, waer van men niet eenen nagelGa naar eind15 16 kan maecken, zulck een kostelijck nat vloeit. Leefde onze vrolijckeGa naar eind16 17 Mostert, ick weet dat hij het gaerne op die voorwaerde wachtenGa naar eind17 18 zoude. Weinige maenden voor zijn overlijden noodighde hij denGa naar eind18 19 Joodschen Docter noch, om met hem te gaen bij den patient met 20 den grooten buick. Zij gingen hene, en vonden geenen water-21zuchtigen maer het Rijnsche wijnvat, en oordeelden stracks hetGa naar eind21 22 laten geraden, om dien krancken van overtollige vochtigheit 23 t'ontlasten. Onze Mecenaten smilten vast. Reael leit in deGa naar eind23 24 Westerkerck. Plemp, Baeck, Blaeuw, Victorijn en Mostert leggenGa naar eind24 25 in de Nieuwe kerck onder de zercken gekropen, een teken dat wijGa naar eind25 26 volgen zullen: Godt geve ter zalige ure. Onze goede en wijze 27 Grotius is oock al hene. Ick nam noch 'smorgens afscheit van zijne 28 Ed. aen Stadts herbergh, daer men wat naer packaedje wachte, enGa naar eind28 29 seide hem van dese overzettinge. Zijn ed. zeide mij hoe de HartoghGa naar eind29 30 van Mantua sijn hof met Maroos schilderijen verciert, 'twelck ick 31 noch in mijn Voorrede te passe breng. Salmasius kan dit gebeenteGa naar eind31 32 noch niet laten rusten. De Borgonions hebben het altijt te Delft op 33 levenden of dooden geladen. Balthasar Geraerts op Prins Willem,Ga naar eind33 | |
[pagina 743]
| |
34 en dees op Grotius asschen. Nu komter weder een boeck uit van de 35 Transubstantiatie: doch 'tis al crambe repetita. Zij slachten d'eeck-Ga naar eind3536horens, die vreesselijck zweeten zonder wech te spoeden.Ga naar eind36 37Mijn Heer ick gebiede mij in uwe goede gunste, en sijt met uwe 38 E. gemaelinne hartelijck gegroet
39uwe Ed. dienstwillige J. v. Vondel.
40Mijn Heer, ick sende nUEerst de weergade aen den Heer Huigens,Ga naar eind40 41 alsoo gelieve dit noch wat bij u te houden onder de vertrouwsten, 42 dewijl wij noch acht dagen sullen stil sitten met exemplaren teGa naar eind42 43 verkoopen en uit te geven, op dat het Huigens eerst ontfange. IckGa naar eind43 44 heb het sijn E. toege-eigent met die bescheidenheit, dat ick eerst hetGa naar eind44 45 goetduncken van Brosterhuisen uit den Hage daer op gehoertGa naar eind45 46 hebbe: hope niet dat het zijn E. in zijn staet of ampt quetsen sal.Ga naar eind46 47 het is Maro, en geen kerckgeschil.Ga naar eind47
Vondel biedt Hooft een exemplaar van zijn Vergiliusvertaling in proza aan, opgedragen aan Huygens (WB VI, 93-949, VII 21-257). Hij doet dit in een hartelijke brief, waardoor hij kennelijk hoopt, de koele verstandhouding (1136, 1265) tussen Hooft en hem te verbeteren. Het verschil tussen beiden was altijd al in hun houding tegenover politieke kwesties tot uiting gekomen. Hooft vond het aanwakkeren van binnenlandse twisten vanouds verfoeilijk; ook toen hij het, zoals omstreeks 1618-1630, met Vondel in beginsel eens was, wilde hij de rede en niet de hartstochten aan het woord laten. In 1646 is de situatie anders: de remonstranten worden niet meer vervolgd, maar de katholieke godsdienstoefeningen wel, en de Staten-Generaal hebben streng toezicht bevolen op de naleving van de verbodsbepalingen. Want de onderhandelingen te Munster komen op gang; daarbij speelt de toekomstige status van de katholieken in de Republiek een rol, en door strengheid verstevigt deze haar onderhandelingspositie. De gezant h.t.l. van onze bondgenoot Frankrijk had bij zijn vertrek naar Munster in de volle Staten-Generaal voor godsdienstvrijheid van de katholieken gepleit. Dit plaatst Hooft niet in een innerlijk conflict: de staatsraison vergt niets van hem waartegen hij innerlijk in verzet komt: de katholieken werden in de Republiek, met elders vergeleken, ‘zachtelijk getracteert’ (744), bovendien voerde hij de plakkaten humaan uit (UdM 157 v.) en onthield hij zich van het ontvangen van de niet ongebruikelijke steekpenningen (Brandt, Het Leven van | |
[pagina 744]
| |
P.C. Hooft ed. Leendertz blz. 34). Als Vondel in maart 1645 zijn Eeuwgetij der Heilige Stede op een vel plano te koop laat hangen (1265), ergert Hooft zich. Dit was in zijn ogen in de gegeven internationale situatie niet vaderlandlievend (vgl. 1305). Bovendien had deze politieke tegenstelling een persoonlijke kant gekregen door een onhandigheid van Vondel. In zijn ijver om het voor zijn geloofsgenoten op te nemen, toen Hooft aan de genoemde instructie van de Staten het gebruikelijke onvermijdelijke gevolg gaf, liet Vondel hem weten - hoe, is onbekend, evenals het tijdstip - dat hij de Gooise katholieken terwille diende te zijn, want dat het hem anders ‘te Brussel moght schaaden’. Brandt, die dit in zijn Leven van Vondel vertelt, voegt erbij, dat Hooft bij zijn proces te Brussel hulp kreeg van de familie Plemp en dat die Vondel deze boodschap had laten overbrengen. Hoe dit zij, de bij de boodschap betrokkenen gingen van de onderstelling uit, dat Hooft zijn ambtsvervulling door eigenbelang zou laten beinvloeden. Hij gaf een gepikeerd antwoord: dit gaat u niet aan en dreigementen komen niet te pas. Vondel had dus iets goed te maken. Hij moet wel ingezien hebben, dat hij Hooft's ontstemming niet, zoals op Nieuwjaar 1643 (1136), kon blijven toeschrijven aan het feit van zijn overgang tot de katholieke kerk, gezien Hooft's vriendschap met oude (de Plemps, de Ingels) en nieuwe (Tesselschade) katholieken, en hij móet begrepen hebben dat zijn militant optreden als katholiek Hooft raakte in het enige object dat iets als fanatisme bij hem kon wekken: de Zeven Provinciën. Dit blijkt uit het antwoord op deze brief (1305), dat hem, om de duidelijke onhartelijkheid, door Vondel's negentiende- en twintigste-eeuwse vereerders kwalijk genomen is. N.B. deze interpretatie, waardoor gepoogd wordt de kryptische zinnen te verduidelijken, berust op de weergave van ‘iets van het mijne’ niet door ‘mijn Vergiliusvertaling’ maar door ‘mij, zoals ik ben, met al mijn hebben en houden, deugden en gebreken’; zoo laet...zijn: laat er dan eens een dichtersfeestdag komen. |
|