De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 446]
| |
1126 (Franciscus Martinius aan Joannes Wilhelmus Wendbejel.)1........ 2Dici autem vix potest, quanto desiderio tenear videndi HistoriamGa naar eind2 3 Batavicam Heroïs Mudensis. Occidunt me Typographi morando.Ga naar eind3 4 Vellem, ut felix ille Accusator hanc cum Augusti foro accusaret. 5 Sic enim absolveretur. Quanquam, per caput Hoofdii stare, non 6 credo, quo minus prodet, sed per manus ignavorum Typothe-7tarum. 8........ 915 November 1642.
vertaling
... In woorden echter is het nauwelijks uit te drukken, door hoe groot verlangen ik bezeten ben, de Nederlandsche Historie te zien van den Heros van Muiden. Ik erger mij dood aan de Letterzetters om hun talmen. Ik had wel gewild, dat die succesvolle Verklager tegen deze Historie een klacht had ingediend voor de vierschaar van Augustus. Want in dit geval zou vrijspraak gevolgd zijn. Trouwens, dat het aan het hoofd van Hooft zou liggen, dat het werk maar niet van de pers komt, geloof ik niet, dat zal wel liggen aan de hand van lakse Letterzetters. 15 november 1642. ......
Franciscus Martinius, 1611-1653, geboren te Kampen, leerling van de Latijnse school aldaar 1627-1631, theol. stud. te Leiden 1631-1635, leraar Lat. school Kampen 1635-1637, predikant te Epe 1638-1653. Nederlands en Latijns dichter; zijn Latijnse brieven zijn in 1654 door zijn weduwe uitgegeven. Zie NNBW VII, 843. Deze brief is gericht aan zijn vereerde rector Joannes Wilhelmus Wendbejel (rector Campensis 1623-1652). Vgl. 1265. |