De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 377]
| |
1084 (C. Barlaeus aan P.C. Hooft.)1Legi aliquando, Hoofdi praestantissime, apud Theocritum: Κωμασδω ποτι ταν Αμαρυλλιδα,Ga naar eind2 3hoc est: Abeo procatum ad Amaryllidem. 4Verum ego cras ορνιθευσω ποτι τον Φικοφορτιον, hoc est, 5 aucupatum abeo apud Vicofortium. Retiis et laqueis captabimus 6 volucrum non unum genus, quod Autumni frigore primo, è 7 Septentrione Austrum petit, et terras Meridionales magis. Est, mî 8 Hoofdi, capturae ratio multiplex. Est hominum, est avium captura. 9 Capit homo hominem suadâ, promissis, osculis, lucelli spe. Capit 10 idem aviculas laqueis, retiis, visco, glande, decipula. Ego retiis et 11 laqueis rem omnem peragam, Romanorum Mirmillonum more,Ga naar eind11 12 quorum alii, ut nosti, retiarii erant, alii laquearii, qui antagonistam 13 vel laqueo vel retijaculo involvebant. Retia parabimus et casses 14 fringillis, laqueos turdis. Si adesses, posset praetoria tua gravitasGa naar eind14 15 condolere miseriae exoticarum avium, aut captivis ignoscere. Sed 16 non licet tibi jus extra territorium tuum dicere. lanienam hanc 17 exercebimus sub Wassenariorum dominio. Si animus tibi sit 18 excurrere in idem praedium, amplexabitur te Vicofortius et 19 Vicofortia, cognati cognatum. Etiam de loquacibus turdis garrie-20mus, iterantes illud:
Dulci turdile docte gutturillo
Asperas animi levare curas, etc.
23Etiam de perdicibus, quae superno solum volatu, sine contactu,Ga naar eind23 24 concipiunt, testibus Plinio lib. 10, cap. 33 et Aristotele, quem prius 25 nominasse debebam, lib. 5, cap. 5. Hoc cum aliquando accumbens 26 narrarem viduae Septentrionali, illa metuens, ne ejusdem essemGa naar eind26 27 indolis et facilitatis, longius sedem à me removit. Hodie librum 28 hunc Trajectinae Ogeliae mihi misit, cui doctissimos et suavis-Ga naar eind2829simos versus inscripsit. Iam maximae virginis nomine rogo, 30 uti ab humanitate tua impetres lineolas aliquot, quibus librum hunc 31 illustres. Irradia ingenio tuo pagellam, qui orbem nostrum 32 concussisti tragico pede. Malim sententiam aliquam rhytmis tuis 33 diducas, quam ut in laudes modestissimae virginis digrediaris. 34 Debes hoc virtutibus maximi patris, Gubernatoris Trajecti ad 35 Rhenum, qui *difficillimus*Ga naar voetnoot+ temporibus, tuo exemplo, Reipub. 36 non defuit. Quid rerum agant Germani, Galli, Belgae, ex fastis 37 hebdomalibus intellexisti. His quod addam non habeo, nisi ut Te, | |
[pagina 378]
| |
38 cum uxore eximia, et liberis mellitissimis valere et salvere jubeam. 39 Cras ad Colvense praedium abeo. Tu sequi velles non invitus, 40 nisi uxorem duxisses, cui mos gerendus, Ego αυτοκρατωρ [nullius 41 imperio subjectus] sum et sub solo Deo mei juris. Vale, et mane in 42 Velsiano carcere. mihi libertas alas indulsit. Amstelod. 13 Sept. 1641.
vertaling
Ik heb eens gelezen, voortreffelijke Hooft, bij Theocritus: Κωμασδω ποτι ταν Αμαρυλλιδα, d.w.z.: ‘Ik ga uit vrijen, naar Amaryllis toe’. Maar ik morgen, ορνιθευσω ποτι τον Φικοφορτιον, d.w.z. ‘ik ga uit vogelvangen bij Wickevoort’. Met netten en strikken zullen we gaan vangen meer dan één soort vogels, dat bij het begin van de Herfstkou uit het Noorden naar het Zuiden trekt en wel liefst naar het Middellandse-zeegebied. Er is, mijn beste Hooft, velerlei wijze van vangen. Er is een vangen van mensen, er is een vangen van vogelen. De mens vangt een anderen mens door overreding, beloften, kussen, door uitzicht op een zoet winstje. Diezelfde mens vangt vogeltjes, met strikken, netten, een lijmstok, den kogel, een val. Ik zal met netten en strikken heel de handeling volvoeren, naar de rite der Romeinse Murmillones, waarvan sommigen, gelijk ge weet, netvechters waren, anderen strikvechters, die hun tegenstanders of met een strik of met een klein netwerk omwikkelden. Jagersnetten en -weefsels zullen we klaarmaken voor de vinkjes, strikken voor de lijsters. Zo ge tegenwoordig waart, zou het kunnen, dat uw drostelijke waardigheid mededogen gevoelde voor den jammer der exotische vogels, of aan de gevangenen vergiffenis wilde schenken. Maar het is aan u niet toegestaan, buiten uw rechtsban recht te spreken. Deze slachtpartij zullen we bedrijven onder jurisdictie van de Heren van Wassenaar. Als ge lust hebt, een uitstap te maken naar datzelfde buitengoed, zullen Wickevoort en Vrouwe Wickevoort u met open armen ontvangen, familie familie. Ook over snapzieke lijsters zullen wij klappen, herhalend dat bekende:
Lijsterlief, zo bekwaam met 't zoete keeltje
Bittre zorg van het harte weg te nemen, enz.
Ook over patrijzen, die alleen al hij het over haar heen vliegen, zonder aanraking, ontvangen, getuige Plinius, boek 10, hoofdstuk 33 en Aristoteles, dien ik eerst had moeten noemen, boek 5, hoofdstuk 5. Toen ik dit eens bij het aan tafel gaan vertelde aan de weduwe uit het Noorden, is zij, beducht, dat ik eenzelfden natuurlijken aanleg had en met gelijk gemak bevruchtte, een plaatsje verder van mij afgeschoven. Vandaag heeft zij mij dit boek van Trajectina Ogel gezonden, waarin zij knappe en zoetgevooisde verzen heeft geschreven. Nu vraag ik u uit naam van de voorname maagd, dat ge van uw hoffelijkheid een paar regeltjes ziet te verkrijgen om daarmede dit boek te verluchten. Bestraal met uw geest eén kleine bladzij, gij die onzen aardkloot hebt doen dreunen van uw tragische toneellaars. Ik zag liever, dat ge een of ander kernwoord in de u vertrouwde rhythmen ontwikkeldet, dan dat ge in lofzangen op het hoogstbescheiden musje naar alle zijden | |
[pagina 379]
| |
u zoudt uitleven. Ge zijt dit schuldig aan de voortreffelijke eigenschappen van haar voornamen vader, den Gouverneur van Utrecht, die in de moeilijkste tijdsomstandigheden, op uw voorbeeld, het gemenebest niet aan eigen lot heeft overgelaten. Wat daden de Duitsers bedrijven, de Fransen, de Hollanders, hebt ge uit de wekelijkse nieuwsmaren verstaan. Wat ik hieraan moet toevoegen, zie ik niet in, dan dat ik van u met uw uitnemende gade en allerliefste kinderen afscheid neem en u groet. Morgen reis ik af naar de hofstede te Kolve. Gij zoudt dolgaarne willen meegaan. zo ge niet een vrouw getrouwd hadt, die men ter wille moet zijn. Ik ben αυτοκρατωρ (aan niemands suzereiniteit onderworpen) en met God alleen maar boven mij eigen heer. Vaarwel, en blijf maar in Velzens kerkerhol: mij schoot de vrijheid vleuglen aan. Amsterdam, 13 september 1641. |
|