De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 206]
| |
997 Petro Hoofdio Equiti, Praefecto Mudensi.1Sero vespere has ad te litteras mitto, quia cognatorum adventu 2 antea fui impeditus, Mitto autem apertas, quo si vacet, legas. 3 Quamquam scio, nec Bellerophonteas putasses, si misissemGa naar eind3 4 clausas. Putavi paullum maximo Salmasio refricandum 5 fuisse memoriam tui: sed sic ut solum attingerem quae ad laudes 6 tuas pertinerent. Nam si in eas me diffundere voluissem, pudor 7 vetuisset tibi mittere. Nec enim minus tu cupis in os laudari, quamGa naar eind7 8 ego id facere. Isti parti alibi et aliter, melius satisfaciam. Si enim 9 Deus mihi vitam, non sinam posteros ignorare, quantum debeamGa naar eind9 10 amori tuo. Sed de istis non est nunc loquendi tempus. Redeo ad 11 epistolam nostram: quam ubi legeris, facile erit famulo tuo, 12 chartulam, quae sigillum habet impressum, literis adaptare, et cerae 13 pauxillum subdere sigillo, quo clausae tradantur. Optimum et 14 ornatissimum Vander-Z[.]rkium prole bellâ auctum, multumGa naar eind14 15 gaudeo, et una mecum conjux. Ne grave duxeris. nostro nomine ei 16 gratulari et puerperae; pariter ambobus illis, et proli omnia optare 17 laeta ac prospera. Propediem spero te uxoremque reduces 18 conspiciam laetus laetos, salvus salvos ac sospites. Amstelodami. 19 MDCXXXIK. III Kal. Novemb. St. Greg.Ga naar eind19 20Raptim. 21Tuus totus 22Ger. Jo. Vossius
vertaling
Aan Pieter Hooft, Ridder, Drost van Muiden.
Laat in den avond zend ik u dezen brief, omdat ik door de aankomst van familieleden daarvan vóór dit uur ben afgehouden. Ik zend hem open, opdat ge zo, wanneer ge gelegenheid hebt, hem kunt lezen. Hoewel: ik weet, dat ge een Bellerophontesbrief ook niet erachter zoudt hebben gezocht, indien ik hem had gezonden gesloten. Ik heb gemeend, bij den groten Salmasius de heugenis aan UEen weinig | |
[pagina 207]
| |
te moeten opwrijven, maar zo, dat ik niet meer dan aangestipt heb wat tot uw lofprijzing dienstig was. Immers als ik tot deze uitbundig mij had willen laten medeslepen, zou de schroom hebben verboden ze u toe te zenden. Want gij begeert al even weinig in het aangezicht geprezen te worden als ik zulks te doen. Van die taak zal ik elders en anders beter mij kwijten. Als immers mij God het leven laat, zal ik niet toelaten, dat de navolgende geslachten onbekend ermede zijn, hoeveel ik te danken heb aan uw liefde. Maar over deze dingen te spreken, daartoe is het niet nu de tijd. Ik keer terug tot onzen brief: wanneer ge dien hebt gelezen, zal het gemakkelijk zijn voor uw bediende, het kaartje, dat een zegel opgedrukt bevat, aan den brief te bevestigen, en een weinigje was onder het zegel aan te brengen, opdat deze zo gesloten worde overhandigd. Dat de brave erentfeste Van der Zurk met een welgeschapen telg is verrijkt, verheugt mij zeer en met mij tezamen mijn gade. Moogt ge het niet bezwaarlijk vinden, uit onzen naam hem te feliciteren en de kraamvrouw, en insgelijks hun beiden en de spruit alle vreugde en voorspoed te wensen. Eerstdaags hoop ik UEn uw vrouw in Amsterdam terug te zien, in blijdschap u blijde, in gezondheid u gezond en welbewaard. Amsterdam, 30 october (Gregoriaanse stijl) 1639. In haast.
Geheel de uwe Ger. Jo. Vossius |
|