De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 839]
| |
814 Aen Neeve Anthonis van Zurk t' Amsterdam.1 Mijn' Heere ende gunstighe neef.
2 Slaeghen zoo swaer, schielijk, en dicht d'een' op den andren, alsGa naar eind2 3 U.E. ende nicht U E. huisvrouw, getroffen hebben, waerenGa naar eind3 4 maghtigh d'allerwildste vremden te doen suf staen van verbaesthejtGa naar eind4 5 en mededooghen: Ik swijghe van vrunden, die zoo vast aen U.E.E. 6 door maeghschap, plicht, en geneghenheit verknocht zijn. Nunc animis opus immensis, nunc pectore firmo.Ga naar eind7 8 Ik en weete niet beters dan U.E. te wijzen tot haeren eighenGa naar eind8 9 boezem, daer zij (mijns gevoelens) allen voorraedt van troost- 10 redenen vinden zal, die men ujt de artsenijwinkel der hejlzaemste 11 wijsheit zouw kunnen haelen. Onze zielen (U.E. geloove 't) zijnGa naar eind11 12 daer: ende konden de lichaemen ijetwes dienen, z'en zouden nietGa naar eind12 13 gemijdt werden. Maer mijn' huisvrouw heeft (als uwer E. bekent 14 magh zijn) voor dezen, in gelijke geleghenheit, eens van ont- 15 steltenis geen gering misquaem gekreghen, ende is althans teGa naar eind15 16 schrikvalligher, mits wijlen mijn' dienstmaeght Aeltjen de Lange,Ga naar eind16 17 kortelinx een zusters dochterken, dat bij haer woonde, aen de 18 smettende ziekte verlooren heeft, ende jeghenwoordelijk ook aenGa naar eind18 19 dezelve lejdt teffens met haeren man, waerover ik haer tot on- 20 bekommerde bewillighing in mijn verschijnen ter begraffenisse 21 aldaer, niet te beweghen zie: ten welken opmerke ik ook hebGa naar eind21 22 moeten hier blijven, als men 't lijk van den jongen Gillon z.g.,Ga naar eind22 23 zoon mijner rechtzusterling, ter aerde besteedde. Voor mij, 24 anderszins; ik tracht ten minsten de spreuk te betrachten,Ga naar eind24 25 Summum nec metuas diem, nec optes:Ga naar eind25 26 weet ook, dat, Si benè spectes, ubique naufragium est, ende ben ujtGa naar eind26 27 den aerdt, luttel onderhaevigh aen die heftighe ontroernissen:Ga naar eind27 28 godt zij gedankt, die U.E. (van de beschejdenheit derwelke ik onsGa naar eind28 29 vergiffenis dezer naelaetigheit beloove) ende nicht UE hujsvrouw 30 't zaelighste, dat hem alleen bekent is, verleene; ende ons 31 altzaemen 't zelfste, gelijk zijn' hooghste goedertierenheit op 't 32 vuirighste gebeden wort, 33 Mijn' Heer, van 34 Uwer E. 35 Ganschtoegeneghen, 36 dienstwsten neeve 37 P C Hóóft. 36 Van den Hujze te Mujden, 37 10 Aug. 1636. | |
[pagina 840]
| |
Rouwbeklag bij de dood van een kind van Anthoni Studler van Surck. Leonora's angst voor de pest is er de reden van, dat Hooft niet persoonlijk op de begrafenis komt. - Studler van Surck, ca. 1606-1666, Hr van Bergen, ridder, meesterknaap van Holland, hoogheemraad, raad van Alkmaar; woonde met zijn gezin omstr. 1636-1645 bij de weduwe van M. Overbeke te Leiden. Vgl. 813. |
|