De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||||||||||
[pagina 727]
| |||||||||||||||||||
747 Aen den President ende Raeden over Hollandt &c.1 Ede &c.
2 In beantwoording van U.Ed.Mo. missive vanden 14en Jan lestleden, 3 kan ik niet laeten U.Ed.Mo. met alle eerbiedenis voor te draeghen, 4 hoe mij grootelijx verwondert dat 'er lujden zijn, dat zich niet 5 ontzien hebben U.Ed.Mo. te verstaen te geeven, dat veele 6 papisten zich vonden gëemploijeert in de Majestraet tot Weesp:Ga naar eind6 7 gemerkt niet blijken en zal, nae mijne beste kennisse, dat in den 8 voorleden jaere een eenigh papist altoos, onder burgermeesterenGa naar eind8 9 oft schepenen der voorzejde stede geweest is. Ende aengaende deGa naar eind9 10 nominatie der veertienen, gedaen op gister, onder de zelve is wel 11 geweest een paepist, genaemt Gijsbert Aertszoon Sloot, anderszinsGa naar eind11 12 een civil ende rekkelijk man. Denwelken ik nochtans heb verbijGa naar eind12 13 gegaen, ende gekooren de naevolghende:
17 Claes Pieterszoon Noordingen, lidtmaet der Kerke.
21 Ende bid ik ootmoedelijk, U. Ed. Mo. gelieve mij toe te ver-Ga naar eind21 22 trouwen, dat ik, zoo veel in mij is, mij wel zal hoeden, den papisten 23 eenigh foment van verstoutinge te verstrekken: gelijk U. Ed. Mo.Ga naar eind23 24 aen 't proces, geintenteert door mij tegens Heiltjen Jans, endeGa naar eind24 25 althans betrokken voor U. Ed. Mo. genoegh zullen kunnenGa naar eind25 26 speuren. Wijders gebiede mij van heeler harte aen U. Ed. Mo., met 27 aenroeping des alderhooghsten, dat hem gelieve de zelve in 28 gelukzaelighe regeeringe altijds te bewaeren, ende in haere goede 29 gratie, 30 Ede &c. 31 Uwer Ed. Mo. 32 Onderdaenen dienstwillighen 33 P C Hóóft. 32 Ujt Amsterdam, 33 3 Feb. 1636.
Tot Hooft's grote verwondering heeft men het Hof gerapporteerd, dat er Katholieken in de regering van Weesp zitten. Hij weerlegt dit met de namen en | |||||||||||||||||||
[pagina 728]
| |||||||||||||||||||
wijst op de ijver, door hem betoond in zake de laster in 744. - Het schijnt mogelijk, dat de klacht de samenstelling van de vroedschap betreft, terwijl Hooft's ontkenning alleen betrekking heeft op burgemeesters en schepenen. |
|