Accederen, by-komen, ankomen, ghenaken. |
Accelereren, spoeden, haasten. |
Accenderen, ontsteken, ansteken. |
Accenseren, by-rekenen, by-aghten, by-houden. |
Accent, woord-klank, galm. |
Accepteren, anvaarden. |
Acceptilatie, ontfang-brief, quijtbrief. |
Accerseren, daghvaarden, dagen. |
Accessoor, toegancklijck, bykomende. |
Acces, toegang, angang. |
Accident, toeval, voorval, byval. |
Accideren, toevallen, voorvallen, byvallen. |
Accingeren, angorden, omgorden. |
Acclamatie, toeroeping. |
Acclameren, toeroepen. |
Accomoderen, voegen, gevoegen, gerieven. |
Accompagneren, verselschappen. |
Accord, verdragh. |
Accorderen, verdragen, overeenkomen. |
Accoutreren, toestellen, optooyen. |
Accresceren, angroeyen. |
Accumberen, ansitten, anliggen. |
Accumuleren, ophopen. |
Accuraat, schrander, spitsvindigh, bondigh. |
Accusatie, anklacht, beschuldiging. |
Accuseren, betighten, anklagen, beschuldigen, betijgen, antijgen. |
Acerbiteyt, wrangheydt. |
| |
Acquiëscement, berustinge, toestaninge. |
Acquiësceren, berusten, gerust zijn, toestaan, bewillighen. |
Acquireren, verkrijgen, bekomen. |
Acquiteren, quijten, quijtschelden. |
Acre, scherp. |
Acte, blijck, bescheydt, een kennisse. |
Actie, handelingh, werckinghe, opspraack, op te spreken hebben. |
Actif, werckelijck. |
Actiones, reghtsmiddelen, Pleytstucken, dinghtaalen. |
Actueel, Actueux, werckelijck. |
Actum, gedaan, gemaackt. |
Acuëren, wetten, spitsen, scherpen. |
Acut, scherp. |
|
|