De luije Frans(ca. 1885)–Heinrich Hoffmann– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 6] [p. 6] De Geschiedenis van Hans-Kijk-in-de-lucht. Als Hans naar school toeging, alleen, Keek hij altijd naar boven heen; - 't Gezicht scheen 't meest hem te vermaken Van vogels, wolken, lucht en daken; - Voor zijn eigen voeten ziet, 't Opwaartskijkend knaapjen, niet. Wie voorbijkomt, roept: ‘Wat klucht! Hier is Hans-kijk-in-de-lucht!’ Spoorslags liep er eens een hond, - Hans zag weer de lucht in 't rond; Steeds omhoog Keek zijn oog; Maar hij merkt geen hond, en ziet! Wat geschiedt? - Eensklaps tuim'len Hans en hond Rollebollend op den grond. [pagina 7] [p. 7] Eens ging langs den waterkant, Met zijn schooltasch in de hand, Hans naar school en keek omhoog, Hoe de musch en zwaluw vloog; - En zoo liep hij wel te moe, Regelrecht op 't water toe. Nog een stap! - en plof in 't sop Viel hij neer, hals over kop! - En de vischjes, zeer vervaart, Roeiden weg met vin en staart. [pagina 8] [p. 8] Maar, Goddank! twee mannen naken, En die nemen lange haken, En die trekken, uit het sop, Onzen Hans nog levend op. [pagina 9] [p. 9] Ziet! hier staat hij druipend nat, Rillen doet hij als een blad; 't Water loopt het arme wicht Uit zijn haar langs 't aangezicht. 't Druipt hem neer uit hals en mouw, - Ach! hij beeft van schrik en kou. En de vischjes, vol van lach, Komen schat'rend voor den dag, Steken 't kopje uit den vloed En, met spotlust in 't gemoed, Roepen z'uit, - ‘Dat was een klucht, Malle Kijkert-in-de-lucht!’ Vorige