De kameraadjes van Pietje Smeerpoets (ca. 1900-1910)–Heinrich Hoffmann– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Fritsje Spotvogel. Ons Fritsje lacht graag ieder uit, Eens ging hij vroeg de stadspoort uit. Een Engelschman loopt heen en weer En weet geen weg of steg hier meer. ‘O wijs mi tok het wek mai kaind, Het wek, het wek ai kennot faind.’ (O wijs mij toch den weg mijn kind, Den weg, den weg kan ik niet vinden.) Maar Fritsje lacht hem spottend uit; De Engelschman verlaat den guit; Gaat verder op zijn lange beenen, De deugniet loopt daarachter henen; De vreemdeling bemerkt weldra. Dat Fritsje roept hem spottend na, Het wek, het wek. Ai kennot faind! Nu keert de Engelschman zich om, En Fritsje is op eenmaal stom; Hij neemt hem tusschen zijne beenen, En ranselt flink er over henen. Zoo leerde Frits het spotten af, Vergat nooit die geduchte straf, En vraagt nu iemand hem den weg, Hij wijst dien graag, wat ik u zeg. Vorige Volgende