Oude Vlaemsche liederen(1852)–A.H. Hoffmann von Fallersleben– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Mijn liefken mijn somer. Het loof valt van de bomen, de bloemkens slapen al, en niewers horic clinghen der voghelkens geschal. Wat roect (raekt) mi, of de lover of gheel si sijn of groen; wat roect mi, wat de bloemkens en wat de voghels doen! Mijn liefken is mijn somer, mijn hoop op die ic bouw, en al de lover spruten, als ic mijn liefken schouw, Mijn liefken is mijn somer, mijn wensch en mine coor (keur), en al de voghels singhen; als ic mijn liefken hoor. [pagina 12] [p. 12] Mijn liefken is mijn somer, mijn liefken is mijn lust, en al de rosen bloejen so dicmael si mi cust. Vorige Volgende