Oude Vlaemsche liederen(1852)–A.H. Hoffmann von Fallersleben– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Tijt brenct jolijt. Corte daghen, langhe nachten, en wat isset cout en vocht! odevaren ende cranen sijn alreet op haren tocht. En de lover aen der heiden en de bloemkens truren al, en de voghelkens de cleinen swighen over berch en dal. Hert, mijn hert, nu moet ghi truren, truren om den lentetijt, truren dese duistern daghen - en hoe waert ghi so verblijt! Maer ghedult! ghi moet het doghen (ly den) comt het u ooc droevich voor, planten seldi eens den meien voor u soete liefkens door (deur). Vorige Volgende