gaat bij uw lief verheven
en die zal u wel troost geven!
blijft dog hier niet langer staan!’
6.[regelnummer]
‘Lief, doet uw deurtjen open
't is alzoo kleine zaake,
ei lief, staat mij te spraake,
want gij zult mijn vriendschap doen.’
nog mijn venster niet ontsluiten.
stouten ruiter, staat er buiten,
kiest een ander die 't gaarn doen.’
8.[regelnummer]
‘Zoo mag ik dan wel wandelen,
en dolen op der straaten.
lief, gij woudt mij niet inlaten,
9.[regelnummer]
‘Wilt gij dan zoo gaan wandelen
en wilt gij dan zoo gaan?
keert nog eens herwaarts omme,
lief, ic zal u wel bij komen,
blijft nog een weinig staan!’
Holländisch: Thirsis Minnewit I.D. bl. 139.
¶ 2, 4. peizen, peinzen, denken - 4, 1. klappers en klappeyen, Klatscher u. Klatscherinnen - 5, 3. verheven, erhaben, edel - 6, 2. quaad vermoen, böser Verdacht, Argwohn.