De feestdag van Nederland
(1839)–W.J. Hofdijk– Auteursrechtvrij
[pagina I]
| |
DE FEESTDAG VAN Nederland. op den 24 Augustus. Ghy en sult dagen tot des Koninghs dagen toedoen: syne jaren sullen zijn als van geslachte tot geslachte. Te ALKMAAR bij HERMANUS COSTER. 1839. | |
[pagina 1]
| |
De oprechten hebben U lief. I.
De zon beschijnt een liefelijken dag;
En waar zy neerziet in Oud-Hollands dalen,
Alom weerkaatst de schittring van heur stralen
Op bloemfestoen en wapperende vlag.
En als zy straks in 't westen neer zal zinken,
En dan de Maan ons toeblikt van omhoog -
Haar zal het zijn, als zag ze een tweeden boog
Van starrenvuur op onzen bodem blinken.
| |
[pagina 2]
| |
II.
Want dan verschijnt een vlammenschietend heir
Van tintlend licht aan post en eerebogen;
Dan is de dag, maar niet heur glans vervlogen,
En de avondstond herkent zich-zelf niet meer.
Dan joelt en draaft een opgeruimde menigt'
Verheugd dooreen by 't schittrend vreugdevuur,
En dartelt rond in 't vrolijk avonduur,
Door één gevoel, door één genot vereenigd.
III.
Dan viert een edel volk een dankbaar feest.
Gering in tal, maar eindloos veel in waarde -
Van Omvang kleen, maar o! geen volk der aarde
Meer innig groot, door d' adel van den geest.
Een trouwe stoet onwankelbare harten -
Een parelsnoer aan de onbezwalkte kroon -
Een sterke macht om hunnen Koningsthroon -
Een heldendrom die elken aanval tarten.
| |
[pagina 3]
| |
IV.
Een volk dat - eer 't de hooggegloeide borst
Met jubeltoon en feestgalm wil verluchten -
In 't Godshuis knielen zal, de stille zuchten
Opzendend voor hun veel geliefden Vorst;
Want Zijner is de feestdag dien zy vieren:
Des Vaders, die om hen zich-zelf verzaakt-
Des grijzen Leeuws, die voor hun rechten waakt,
Trots 't stormgeloei dat om zijn hoofd mocht gieren.
V.
Dus Neerlands Volk! dus Neerlands dierbre Vorst!
Op 't naauwst verknocht, door één belang verbonden
Met trouwe min, door geen van hen geschonden,
Onwrikbaar voor wien ze ooit te scheiden dorst.
Één huisgezin, waar zuivre Trouwbetooning
Den gordel vlecht die beider heup omsnoert,
En 't Volk ten Vorst, den Vorst ten Volke voert -
Dus Neerlands Volk! dus Neerlands eedle Koning!
| |
[pagina 4]
| |
VI.
O, viert dan feest, gy saamgevloeide schaar!
Viert 's Konings feest, en snelt den Tempel binnen
--- Wel hun die zulk een dag met God beginnen ---
En bidt en dankt, en dankt en bidt te gaâr!
Uw bedezang rijze in de Tempelzalen
Voor Hem omhoog die met U knielt en bidt,
Voor Hem, van 't groot gezin het eerste lid;
Zoo moog Gods heil op Zijnen schedel dalen.
VII.
O, vier dan feest, Oud-Neerlands dierbre Vorst!
Als ons gebed voor U tot God zal klimmen,
De zoete traan op onze koon mag glimmen,
Van warm gevoel uit diepgeroerde borst --
Dan zal ook Uw gebed ten Hemel zweven,
Dan smeekt Gij daar voor ons den zegen af,
En o! waar ooit de Heer verhooring gaf,
Op dus een bêe wil Hij verhooring geven.
| |
[pagina 5]
| |
VIII.
Viert feest dan, eedle Vorst! gelukkig Volk!
Uw juichkreet moog der twijflende aarde toonen
Hoe Neerlands God op Neerlands grond blijft wonen.
Viert feest dan! zij uw jubeltoon de tolk
Uws heils; laat vrij de ontrolde vanen zwieren;
Omkrans en cier u erf en eereboog,
En stijge uit aller hart de roep omhoog:
‘God, laat ons vaak dees schoonen feestdag vieren!’
Alkmaar. W.J. Hofdijk. |
|