De vrijheid der wetenschap
(1938)–H.R. Hoetink– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
De Vrijheid der WetenschapGa naar voetnoot1).Al zou het niet geheel onmogelijk zijn het begrip vrijheid en daarmee ook het begrip vrijheid van wetenschap van de positieve kant te benaderen, het lijkt ons toch gemakkelijker en het schijnt ook sprekender om bij vrijheid allereerst te denken aan afwezigheid van gebondenheid. Hieruit volgt vanzelf dat men niet zomaar in het algemeen ‘vrij’ kan zijn, het woord vrij heeft slechts dàn zin, indien men van iets, van enige band of beperking vrij is. Geestelijke gebondenheid is het tegendeel van geestelijke vrijheid. Wie zich belet voelt in het uitspreken van zijn overtuiging, wie gevaren voor leven, persoon of vermogen te vrezen heeft als hij zijn wetenschappelijke opvattingen openbaart, is niet vrij. De eerste, meest voor de hand liggende opmerking die wij dus kunnen maken, indien wij over de Vrijheid der Wetenschap gaan spreken, is wel deze, dat de beoefenaren der wetenschap vrij moeten zijn in het mededelen van hun overtuigingen, meningen en opvattingen. Want indien de leraar in enige tak van wetenschap niet zegt wat hij denkt, niet màg zeggen wat hij wìl, wanneer deze eerlijkheid en directheid in de formulering niet aanwezig is, dan ontbreekt de allereerste voorwaarde voor vruchtbaar onderwijs. In de eerste plaats omdat deze onoprechtheid, dit uiteenlopen van innerlijke overtuiging en voorgedragen mening, de onderwijstaak binnen korten tijd voor de leraar | |
[pagina 6]
| |
ondragelijk maken zal, maar niet minder omdat - en hier en in het vervolg denk ik dan wel allermeest aan het karakter en de aard van het Hoger Onderwijs - datgene wat men bedoelt met de vormende kracht van het onderwijs, d.w.z. de opwekking tot zelfstandige studie, tot eigen werkzaamheid en tot het zich verwerven van een persoonlijke overtuiging onmogelijk kan uitgaan van iemand, van wie men niet zeker is dat hij zelf eerlijk en onomwonden uitspreekt hoe hij over de zaken denkt. Of deze elementaire vrijheid in een bepaald land bestaat, is natuurlijk moeilijk na te gaan. Het schijnt mij thans voor de landen, waar slechts diè wetenschappelijke resultaten, die in overeenstemming zijn met bepaalde leerstellingen, verkondigd mogen worden, zeer twijfelachtig, maar om hiervoor feiten te kunnen aanhalen, zou het nodig zijn, dat van bepaalde hoogleraren uit die landen de uitspraak vaststond: ‘ik zeg en schrijf het wel zo, maar ik meen het niet’. Vooralsnog bleven dergelijke uitlatingen mij onbekend. In de 17e eeuw zagen enkelen niet op tegen bewust vervalste experimenten om de waarheid van het medisch stelsel van Galenus van Pergamum voor de studenten te demonstreren. Nog omstreeks 1640 toonde de Leidse hooggeleerde Heurnius bij een anatomische demonstratie aan, dat inderdaad de door Galenus veronderstelde verbinding tussen linker- en rechterhartkamer bestond - aan een praeparaat, waarbij hij het tussenschot met een stylus had doorgepriktGa naar voetnoot1). De eerste plicht van den hoogleraar tegenover de studenten is de waarheid te zeggen zoals hij die ziet. Wer die Wahrheit kennet und saget sie nicht
Der ist fürwahr ein erbärmlicher Wicht!
| |
[pagina 7]
| |
luidde een bekend Duits studentenlied. Maar ik moet er dadelijk bij voegen dat Haeckel in 1905 in een polemiek tegen zijn Berlijnse collega VirchowGa naar voetnoot1) meedeelde dat de Berlijnse studenten het lied reeds destijds in iets veranderde redactie zongen, n.l. Wer die Wahrheit kennet und saget sie frei
Der kommt in Berlin auf die Stadtvogtei.
Professor is hij, ‘qui publice profitetur’, die openlijk uitkomt voor wat hij voor juist en waar houdt. Zodra de studenten weten of vermoeden dat wij bewust onze overtuiging verdraaien of verzwijgen, ja reeds wanneer ze weten dat wij de waarheid naar onze innerlijke overtuiging niet mogen uitspreken, is de wederzijdse grondslag van klare zakelijkheid en persoonlijke hoogachting waarop Hoger Onderwijs alleen gedijen kan, voorgoed gebroken. Het is zoals de grootmeester Theodor Mommsen het in 1901 uitdrukte: ‘Auf der Wahrhaftigkeit beruht unsre Selbstachtung, unsre Standesehre, unser Einfluss auf die Jugend. Auf ihr beruht die deutsche Wissenschaft .....’Ga naar voetnoot2). Doch als aan deze eis is voldaan, is het dan met de Vrijheid der Wetenschap in orde? Is deze verwerkelijkt mits slechts gewaarborgd is dat elk hoogleraar mag spreken naar zijn eerlijke subjectieve overtuiging, dat hij geen proeven behoeft te vervalsen terwille van een traditioneel leerstelsel, dat hij geen uitingen behoeft te onderdrukken om heilige huisjes van de regering of machtige sociale groepen te ontzien? Is Vrijheid van Wetenschap identiek met en omvat dit | |
[pagina 8]
| |
begrip niet méér dan ‘Wahrhaftigkeit’, dan dat de docent zijn innerlijke overtuiging openbaren mag? Indien vrijheid niet anders is dan afwezigheid van het gevoel van gebonden-zijn, dan worden wij tot deze conclusie gedrongen. Maar dan is ook de gevolgtrekking onafwijsbaar dat de wetenschap in de dictatoriaal-geregeerde landen even vrij is als waar ook elders, mits slechts de verkondigers der wetenschap oprechte aanhangers zijn van de heersende idealen. Er is gezegd dat de Italiaanse pers de vrijste ter wereld is, omdat in Italië geen journalist anders wil schrijven dan de regering wenst. Nemen wij een ogenblik aan dat dit juist is, omdat geen journalist zijn beroep kan uitoefenen indien hij niet blijk heeft gegeven een overtuigd aanhanger van het fascisme te zijn, moet dan de pers in Italië vrij heten? Men kan een bevestigend antwoord verdedigen met behulp van de stelling dat vrij is wie mag zeggen wat hij wil, maar evenzeer hij die alleen wil zeggen wat hij mag. Maar dan is ook de wetenschap vrij al worden in een bepaald land alleen overtuigde orthodoxe marxisten of nationaalsocialisten benoemd en aan het woord gelaten. Schijnt ons deze conclusie vreemd en onaannemelijk dan moet er in het begrip geestelijke vrijheid méér liggen dan het gevoel van vrijuit te mogen spreken naar eigen overtuiging; méér dan de afwezigheid van uiterlijke beperkingen; dan blijkt het begrip vrijheid niet alleen maar subjectief te zijn. Liever dan U thans te vermoeien met een poging te gaan omschrijven waarin deze meer objectieve elementen van het vrijheidsbegrip dan wel bestaan, noem ik het kenmerk waaraan men van buitenaf kan waarnemen of die objectieve vrijheid verwezenlijkt is. Wij kunnen in het midden laten wat het wezen van die | |
[pagina 9]
| |
vrijheid van wetenschap eigenlijk is; het is voldoende dat wij kunnen constateren of ze bestaat. Dit kenmerk schijnt mij eenvoudig: het aantal verschillende overtuigingen dat aan het woord wordt gelaten. Wat ‘Vrijheid der Wetenschap’ eigenlijk is, is moeilijk precies te zeggen, maar ik herken haar bestaan als ik zie: pluriformiteit. Hiermede heb ik een objectief kenmerk in de hand gekregen om landen en tijden waarin vrijheid van wetenschap heerst te onderscheiden van andere waar dit niet het geval is en hiermede hebben wij de gevaarlijke en in zijn consequenties onhoudbare gelijkstelling van vrijheid en gevoel van vrij-zijn achter ons gelaten. Het aantal verschillende meningen dat aan het woord wordt gelaten, geeft de mate van vrijheid aan die in zeker land en tijd verwerkelijkt is. De ‘objectieve’ vrijheid blijkt dus in dien zin relatief te zijn dat zij in meer of mindere mate aanwezig kan zijn. Want het aantal overtuigingen dat vrij verkondigd mag worden, kan groot of klein zijn en hoe groter dit aantal is des te groter is de vrijheid van wetenschap in dat land of dien tijd. Deze veelvuldigheid der verkondigde overtuigingen maakt de Universiteit niet tot een bont en los samenstel van allerlei ‘meningen’, maar om met Mommsen te spreken tot ‘den grossen Fechtboden des Geistes’, waar wij onze tegenstanders bestrijden, maar op dezelfde kampplaats en met gelijke wapenen. In deze wederzijdse uitwisseling van gedachten en van kritiek ligt een waarborg en een remedie tegen het vasthouden aan eenzijdigheden en feitelijke dwalingenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 10]
| |
En welk resultaat zal het ten aanzien van de studenten hebben, indien men de pluriformiteit gewelddadig besnoeit, door een bepaalde leer of zeker stelsel aan de Universiteit te verbieden? Zullen ze zich niet afvragen, als die verboden leerstellingen juist zijn, waarom mag ik ze dan niet horen en als ze onjuist zijn, zal ik dat dan zelf niet merken?Ga naar voetnoot1) Waar anders heeft het atheisme en materialisme hoogtij gevierd dan in het katholieke Frankrijk van de 18e eeuw, waar aan alle scholen en universiteiten de ‘goede’ philosophie onderwezen werd en alle ‘slechte’ boeken van Voltaire, Diderot en Rousseau werden verbrand? Zodra men aan de Universiteiten goede en slechte leren gaat onderscheiden, zal men alleen bereiken, dat de studenten zich keren niet naar de aanbevolen gedoceerde goede leer, maar naar de afgekeurde, slechte, verboden waar. Zij zal steeds door de boekhandel en de bibliotheken gemakkelijk genoeg onder hun bereik zijn en de verboden vruchten zullen er hun des te zoeter om smaken. Uit de 19e eeuw dateert de onaangename klank van het woord ‘Universitätsphilosophie’ dat bijna klonk als ‘officieuse pers’! Het was de wraak voor de officiele protectie van de Hegelse philosophie, die op de Duitse katheders een tijdlang geen andere naast zich toelietGa naar voetnoot2). De vrijheid der wetenschap is nog niet oudGa naar voetnoot3). In 1665 was Spinoza met zijn stelling ‘dat men niet alleen vrijheid | |
[pagina 11]
| |
van denken kan toestaan behoudens de vroomheid en de rust van het Gemeenebest, maar dat zij zelfs niet dan ten koste van de rust van den Staat en de vroomheid zelve kan worden opgeheven’, zijn tijd verre vooruit. Eerst toen in de loop van de 17e en 18e eeuw door de toenemende verburgerlijking der maatschappij en de verwereldlijking van de cultuur de macht van de godsdienst over het geheel van het geestelijk leven afnam, was de weg open voor de verkondiging van andere opvattingen dan die welke in overeenstemming waren met enig kerkelijk leersysteem. Maar de nieuwe wetenschap had een zware strijd te strijden; zij ontwikkelde zich in voortdurend conflict met de heersende machten op geestelijk en staatkundig gebied en grotendeels buiten de Universiteiten. Bij de stichting van de Universiteit van Halle in 1694 door Friedrich III werd het beginsel van vrijheid van wetenschap en onderwijs in beginsel erkend, maar al spoedig, in 1723, werd op aanstichten der pietisten de wijsgeer van de Duitsche Aufklärung, de ons juristen welbekende Christian Wolff, uit zijn ambt ontzet en hem, op straffe van de galg, bevolen Halle binnen 48 uur te verlaten. Daarom geldt niet het pruisische Halle, maar het hannoverse Göttingen, juist 200 jaar geleden in 1737 gesticht, als de bakermat van de moderne vrijheid van wetenschap en onderwijs. Het grote verschil tussen de houding van de Kerk in de Middeleeuwen en de houding van de staat sinds de Aufklärung tegenover de Universiteiten is, dat de Kerk positief de eis van een bepaalde uniformiteit stelde en verwezenlijkte, terwijl de moderne, op de ratio gefundeerde Staat de wetenschap geen bepaalde weg voorschreef, maar haar - meer negatief - vrij liet, mits zij zekere belangen van de heersende staatsorde niet te na kwam. | |
[pagina 12]
| |
Deze neutraliteit, die onpartijdigheid, die de moderne staat tegenover de godsdienstige en politieke partijen in acht neemt, is geen indifferentisme. Het is niet uit gebrek aan overtuiging, niet uit onverschilligheid voor de waarheid dat de staat verschillende denkwijzen aan het woord laat. Het is de toepassing van een beginselGa naar voetnoot1). Het is het denkbeeld van de humaniteit, hetwelk dat der gedachtenvrijheid in zich sluit. Het is een natuurlijk recht van de mens zich een eigen overtuiging te vormen en daarnaar te leven en waar de werkelijkheid nu toont dat verschillende mensen zich uiteenlopende overtuigingen vormen, volgt hieruit dat elk die overtuiging mag aanhangen welke hem de ware toeschijnt. Deze principiële tolerantie, later door Lessing wijsgerig uitgewerkt en door zijn Nathan geworden tot een der grondslagen van het Duitsche liberalisme, is een schone vrucht van het rationalisme der 18e eeuw. Juist omdat de wetenschap, het zuiver rationele denken, over de waarheid van de verschillende geloofsinhouden geen uitspraak kan doen, moet zij de keuze van een persoonlijke wereld- en levensbeschouwing overlaten aan de vrijheid der subjectiviteit. Waar aldus voor de wetenschap alle wijsgerige en religieuze standpunten gelijk zijn, eist zij dat elke wereldbeschouwing elke andere als gelijkwaardig respecteert mits deze bereid is dezelfde vrijheid aan anderen te gunnenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 13]
| |
In geen enkel land vond deze liberale gedachte in de 19e eeuw volledige toepassingGa naar voetnoot1). Allerminst natuurlijk in het tsaristische Rusland, waar van 1825 tot 1855 Nicolaas I als een despoot regeerde. Een zeer scherpe censuur werd gehandhaafd en ook de Universiteiten stonden onder een streng staatstoezicht. In een toespraak die de Tsaar in 1839 aan de Hogeschool van Kief hield, waarschuwde hij zowel de professoren als de studenten dat politieke overtuigingen, afwijkende van die der regering, niet zouden worden geduld. ‘Als gij niet zorg draagt,’ zo richtte hij zich met opgeheven vinger tot de professoren, ‘bij de studenten begrip van moraal aan te kweken en als gij hun politieke overtuiging niet in de juiste richting leidt, dan zal ik U wel krijgen!’ Ik geloof niet dat in dit opzicht in 100 jaar iets veranderd is. Vooral het onderwijs in de philosophie werd door de regering gewantrouwd. In 1850 werd de philosophie als leervak dan ook opgeheven; enige der ontslagen professoren kregen een baantje bij de censuur!Ga naar voetnoot2). Wie zich verdiept in de autobiographieën en levensbeschrijvingen van bekende 19-eeuwse Duitse geleerden kan naast de algemeen bekende voorbeelden van inbreuken op de vrijheid der wetenschap als het ontslag, juist honderd | |
[pagina 14]
| |
jaar geleden, in 1837, van de zg. Göttingen SiebenGa naar voetnoot1), binnen korten tijd vele gevallen bijeenbrengen van min of meer ernstige aanslagen op de vrijheid van wetenschap en onderwijs. De belangrijkste beperking was het systematisch verre houden van elk universitair onderwijs van aanhangers der sociaal-democratische partij. Zelfs ging een pruisisch Minister-President zover openlijk te verklaren, dat een ambtenaar zo moest kiezen dat de ‘Staatsnotwendigkeiten’ niet geschaad werden. ‘Ein Beamter, der einem Sozialdemokraten seine Stimme abgeben würde, würde disziplinarisch bestraft werden; selbst ein ordentlicher Professor, selbst der grösste Gelehrte kann in Preussen so etwas nicht riskieren’Ga naar voetnoot2). Zij riskeerden het ook niet; naar het bittere woord van Max Weber waren de Duitse hoogleraren uit die jaren: ‘treu, deutsch und .... pensionsberechtigt’. Zeer bekend is geworden het geval-Arons, aan wien tegen het advies van de beroemdste professoren van de Universiteit van Berlijn verboden werd als onbezoldigd privaat-docent theoretische physica te doceren, omdat hij sociaal-democraat wasGa naar voetnoot3). Als grond voerde de minister in de zitting van het pruisische Abgeordnetenhaus van 7 Februari 1898 aan, dat de Universiteiten niet slechts waren inrichtingen voor vrij wetenschappelijk onderzoek, | |
[pagina 15]
| |
maar ook ‘Schulen, Hochschulen im Dienst des monarchisch verfassten preussischen Staates’, en als zodanig hadden ze de taak: ‘die Jugend mit der Liebe für König und Vaterland, mit dem Respekt vor der Monarchie und der Verfassung und mit Achtung vor unseren staatlichen Einrichtungen zu erfüllen’Ga naar voetnoot1). De Minister vergeet hier dat de hoogleraar al is hij ambtenaar, niet is ‘l'Etat enseignant’Ga naar voetnoot2). De colleges worden niet als de rechterlijke vonnissen gegeven ‘In Naam des Konings!’ In het licht van dergelijke opvattingen, is het begrijpelijk dat zich de Duitse en Oostenrijkse hoogleraren verbonden om te pogen de gevaren die de Vrijheid der Wetenschap bedreigden af te wenden. De magistrale rede, waarmede Karl von Amira deze eerste Deutsche Hochschullehrertag opende, blijft een der schoonste pleidooien voor wetenschappelijke vrijheid die men in de Duitse taal lezen kan. Hebben wij in Nederland nimmer te klagen gehad? Het komt ons wel als een verhaal uit een ver verleden voor, als wij lezen dat er een tijd was toen het gevaarlijk was te tornen aan de regels van het Romeinse Recht, toen de Groningse rector weigerde de stelling toe te laten, dat het Romeinse Recht in Drente niet had wettelijke kracht als zijnde deze thesis ten verderve van het heil der AcademieGa naar voetnoot3). Toch zal wie de moeite zou nemen onze te weinig bewerkte Universiteits- en Wetenschapsgeschiedenis der 19e eeuw na te speuren, ook in algemeen toegankelijke | |
[pagina 16]
| |
bronnen wel een en ander vinden dat niet geheel onbedenkelijk is. In 1839 heet Minister van Maanen te overwegen Thorbecke als hoogleraar te doen ontslaan wegens zijn commentaar op de grondwet, - in 1866 heet Minister Heemskerk te overwegen Buys en Tellegen als hoogleraar te doen ontslaan wegens hun leidend aandeel in het ‘advies van hoogleraren in de rechtsgeleerdheid’ van dat jaarGa naar voetnoot1). Maar groter gevaar dan van dergelijke ontslag-bedreigingen, bedreigt de hoogleraar van de zijde der publieke opinie, een ongrijpbare en zeer machtige hydra met evenveel koppen als een land kranten telt. Het ene onderwerp staat nader tot de openbare mening dan het andere; er zijn vele vraagstukken waarvoor ze nauwelijks warm gemaakt kan worden, maar ik kan mij voorstellen, dat beoefenaren van bepaalde takken der sociale wetenschappen zich niet zelden hebben schrap te zetten om onafhankelijk en onbekommerd te blijven om gunst of wangunst van de hogere en niet minder van de lagere klassen van ons volk en vooral om zich niets aan te trekken van lof, blaam, spot of erger van de zijde van de pers. De theoloog zal niet mogen schromen een conservatief kerkelijk blad te mishagen, de econoom zal zich erin moeten schikken dan eens links dan weer rechts ergernis te verwekken, de philosoof zal het niet kunnen vermijden de aanhangers van bepaalde wereldbeschouwingen pijnlijk te treffen. Wie zich door al te veel rekening te houden met gevoeligheden van hoog en laag, van rechts en links, laat afbrengen van het uitspreken van wat hij voor juist houdt, | |
[pagina 17]
| |
verzaakt de elementairste plicht van den man die aangesteld is om de wetenschap en niets anders, niets meer, maar ook niets minder voor te dragen. Laat ik het nog eens zeggen met de woorden van Anton Springer bij de opening van de Duitse Universiteit te Straatsburg op 1 Mei 1872: ‘Als ihr erstes und heiliges Recht behauptet die Wissenschaft die Unabhängigkeit und Freiheit der Forschung. Niemand soll ihr das Ziel vorschreiben. Niemand kann vorher bestimmen wohin sie ihr vielverschlungener Weg führen wird. Sie darf es nicht von sich weisen Zweifel zu erregen, Ueberlieferungen zu erschüttern, die liebsten Ueberzeugungen, wenn sie als Wahn sich darstellen, zu brechen, den teuersten Empfindungen nahe zu treten, wenn sie dem Irrtum Vorschub leisten. Wie könnte sie zur Wahrheit gelangen, wenn sie nicht das Recht hätte, alles zu prüfen, nichts zu schonen, alles zu wagen, nichts mit furchtsamer Scheu beiseite zu lassen?’ Quantum mutatus ab illo! Hoever heeft men zich thans in dictatoriaal geregeerde landen als Rusland, Duitsland en Italië van dit ideaal verwijderd! Of juister, met het denkbeeld van de totale Staat is dit gehele ideaal overboord gezet. In plaats van de bovenomschreven gedachten, waarvan ik U de historische wording al te kort beschreef, is een diametraal andere opvatting van de verhouding tussen staat, mens en wetenschap getreden. De eerste kenmerkende trek heeft zij met de Middeleeuwen gemeen: het is de uniformiteit, de zgn. Gleichschaltung. Zoals in Duitsland slechts één partij is toegelaten, zo mag in de wetenschap slechts één stem worden gehoord. De anders klinkende worden, zo nodig met grof geweld, gesmoord. Daardoor is wat daar wetenschap heet niets | |
[pagina 18]
| |
dan, soms zeer geleerde en scherpzinnige, pleidooien voor vooraf reeds vaststaande en als onomstotelijk te aanvaarden stellingen. Als voorbeeld van deze Gleichschaltung noem ik de opheffing van de eertijds zo beroemde ‘Verein für Sozialpolitik’ en hetgeen de Frankfurter Zeitung van 19 Juli 1936 daaromtrent meedeelde. Het besluit tot opheffing is - aldus wordt daar bericht - hieraan toe te schrijven dat het niet gelukt is de Vereniging de nodige onafhankelijkheid te waarborgen. De regering stelde aan de werkzaamheid der Vereniging verschillende voorwaarden ‘Ausserdem habe der Gauwirtschaftsberater der N.S.D.A.P. Gauleitung Gross-Berlin weitere Vorschläge gemacht, die als unabänderlich gelten müssen, und die nach der Ueberzeugung des Vorsitzenden eine Fortführung des Vereins im Sinne früherer Beschlüsse unmöglich mache.’ Sapienti sat. Doch een wezenlijk verschil met de middeleeuwse uniformiteit schijnt mij hierin gelegen te zijn, dat in Duitsland - en voor de andere dictatoriale staten geldt in meer of mindere mate hetzelfde - alles, dus ook alle geestelijk leven, dus ook alle wetenschap in beginsel dienstbaar is gemaakt aan de macht en de grootheid van de Staat, van wat voor de Middeleeuwen was de civitas terrena wel te verstaan! Van de middeleeuwse hang naar de Civitas Dei is geen spoor van analogie. De wetenschap is deel geworden van het het gehele leven omvattende machts- en propaganda-apparaat van de totale Staat. Teneinde de uniformiteit, die Gleichschaltung te kunnen doorvoeren, was nodig de vernietiging van de nuchtere critiek, van de klare zelfbezinning en de koele analyse van pro- en contra-argumenten, die het wezen uitmaken van de wetenschappelijke vrijheid en objectiviteit. | |
[pagina 19]
| |
Anderzijds rust die uniformiteit op het aanvaarden van een aantal dogmata, voornamelijk op het gebied der rassenleer, waarop enkele typisch nieuw-Duitse wetenschappen zijn gebouwd. Als het meest typerende beschouw ik niet de uniformiteit, want die komt en kwam ook elders voor, maar het bewust de wetenschap in dienst stellen van de macht van de Duitse staat. Deze trek was reeds vele jaren voorbereid door de zeer innige verbinding die juist in Duitsland wetenschap en chauvinisme hadden aangegaan. De leuze onder welke al in het begin van de vorige eeuw de geweldige uitgave van de Monumenta Germaniae Historica werd aangevat, luidt: ‘Sanctus Amor Patriae dat animum’ en de Duitse Universiteit van Straatsburg droeg het opschrift: Litteris et Patriae. Lang vóór 1933 kon men herhaaldelijk de eis lezen, dat de wetenschap in Duitsland ‘Duits’ moest zijn. Het internationaal karakter van de wetenschap is door Duitse geleerden, zo het niet uitdrukkelijk werd geloochend, toch zelden levendig beseft. Thans wordt 't in Duitsland als een Joodse trek aangemerkt om te wijzen op het internationaal karakter van de wetenschap en geldt als een der te aanvaarden dogmata de uitspraak in Mein Kampf (S. 473)Ga naar voetnoot1) ‘Auch in der Wissenschaft hat der Völkische Staat ein Hilfsmittel zu erblicken zur Förderung des Nationalstolzes. Nicht nur die Weltgeschichte, sondern die gesammte Kulturgeschichte muss von diesem Gesichtspunkte aus gelehrt werden.’ Deze uitspraak is thans richting gevend voor de geschiedenisbeoefening in Duitsland. Op een vergadering van leraren in de geschiedenis in | |
[pagina 20]
| |
1936 hield Ministerpresident Dietrich Klagges een rede onder de tekenende titel: Geschichtsunterricht als national-politische ErziehungGa naar voetnoot1). De gehele geest waarin het onderwijs in de geschiedenis op alle Duitse scholen thans gegeven wordt, kan men uit een enkele aanhaling leren kennen: S. 13: Die Kultur ist die Schöpfung einer Menschenart, der nordische Rasse. Dieses Bekenntnis des Führers ist nun für alle Zeit die feste Achse des neuen national-sozialistischen Geschichtsbildes. Hieruit volgt dan de rest: Es gibt nur einen Kulturschöpfer, den arischen Menschen und es gibt nur eine Weltgeschichte, die Geschichte des nordischen MenschenGa naar voetnoot2). De rechtsgeschiedenis valt uiteraard onder dezelfde beschouwingswijze als de politieke geschiedenis. Van 12 tot 15 October 1936 had te Tübingen een bijeenkomst der Duitse rechtshistorici plaats onder voorzitterschap van Prof. Dr Herbert Meyer uit Göttingen. Reichsminister Frank opende de vergadering met een redevoering, waarvan men het verslag vindt in de Westdeutsche Beobachter no. 478 van 13 October 1936. Dr Frank zei o.m.: ‘Ich möchte ganz besonders dafür danken, dass Sie Ihre Tagung unter das bedeutsame Motto “Recht und Volkstum” gestellt haben. Eine andere Themastellung gibt | |
[pagina 21]
| |
es heute für uns nicht mehr. Auch für die deutschen Rechtshistoriker kann es unseres Erachtens nur einen Ausgangspunkt geben: die deutsche Geschichte zusammenzufassen als die grosse Verpflichtung sie nur als Vorgeschichte des Nationalsozialismus anzusehen.’ Maar dit gezichtspunt geldt niet minder voor andere vakken dan voor de geschiedenis. Een groot nieuw handboek over natuurkunde van den hoogleraar te Heidelberg Philipp Lenard, opgedragen aan Minister Frick, draagt dan ook de titel ‘Deutsche Physik’ en de eerste regels van de voorrede luiden: ‘Duitse Physica? zal men vragen. Ik had misschien beter kunnen zeggen Arische Physica of de natuurkunde van de noordse mens, van hen die de diepten der werkelijkheid gepeild hebben, de zoekers naar waarheid, de ware grondvesters der wetenschap. Maar men zal mij antwoorden: de wetenschap is en blijft internationaal. Dit is onjuist. De wetenschap, als elk ander menselijk gewrocht, is bepaald door ras en bloed’Ga naar voetnoot1). Deze schrijver is een der meest gevierde figuren van de huidige Duitse wetenschapGa naar voetnoot2). In Heidelberg bestaat thans een Philipp-Lenard Instituut waarover men een artikel aantreft in een tijdschrift met een eveneens zeer typerende titel: Deutsche Mathematik (herausgegeben von Theodor Vahlen; Verlag S. Hirzel, Leipzig, Heft 6 von Dezember | |
[pagina 22]
| |
1936). Op dit artikel volgt een beschouwing van B. Thüring getiteld ‘Kepler-Newton-Einstein, ein Vergleich’ die met de volgende woorden aanvangt: ‘Unser Meister Philipp Lenard hat uns jüngst ein Werk geschenkt, dem er den Titel “Deutsche Physik” gegeben hat. Dieses Begriff klingt allen jenen peinlich und sinnlos in den Ohren, die Zeit ihres Lebens dem Trugbilde einer internationalen Wissenschaft nachgejagt und dabei schliesslich in die Hände des Juden gefallen sind. Es klingt aber uns als das Zeichen des Anbruchs einer neuen Zeit, eines lange ersehnten Umbruches, auch in der Naturwissenschaft die, ebenso wie ihre Schwester die Kunst, nicht eine über Volk und Geschichte stehende Erscheinung ist, sondern artgebundene Blüte am Lebensbaum einer Nation’Ga naar voetnoot1). Van onbevooroordeeld zoeken naar waarheid mag aan de Universiteit geen sprake meer zijn. Het is verboden en in strijd met de plicht van een Duits staatsburger. De rector van de Universiteit te Frankfurt zei het ronduitGa naar voetnoot2): ‘Nicht objektive Wissenschaft, sondern heroische, kämpferische, soldatische und militante Wissenschaft zu lehren, ist das Ziel unserer Universitäten.’ ‘Wissenschaft wird uns Waffe und Werkzeug zum Aufbau des völkischpolitischen Gemeinwesens’ schreef dezelfde Ernst Krieck eldersGa naar voetnoot3), en op een philosophencongres te Maagdenburg in 1933 gehouden zei Ministerialrat Achelis, sprekende in naam van den Minister für Wissenschaft, Kunst und | |
[pagina 23]
| |
VolksbildungGa naar voetnoot1): ‘Auf jeden Fall wird die neue Hochschule nicht aus dem Geist der Philosophie erwachsen, sondern aus dem Geist der S.A. und der entschlossenen Studentenschaft.’ Gedurende de zomer van dit jaar werd het 200-jarig bestaan der Universiteit te Göttingen gevierd. Een aantal redevoeringen bij die gelegenheid gehouden zijn gebundeld uitgegeven onder de titel: ‘Volk und Hochschule im Umbruch’ door Prof. Dr A. Schürmann. Van hem zelf is de eerste voordracht handelend over ‘Die Universität und das Deutsche Volk’. De taak der professoren wordt op S. 31 aldus samengevat: ‘Der Nationalsozialistische Dozentenbund verfolgt das grosse Zil, aus der humanistischen Universität unserer liberalen Vergangenheit die politische Universität unserer völkischen Zukunft zu machen.’ Dit doel moet, naar de spreker uiteenzette, met vier verschillende middelen worden bereikt: 1o. Binnen het docentencorps der Universiteit moet gevormd worden een vaste kern van nationaal-socialisten, 2o. de oude ‘Kräfte der liberalen Zersetzung’ moeten worden uitgeschakeld, 3o. de universiteit moet worden een gemeenschap van docenten en studenten en 4o. heeft zij ervoor te zorgen dat zij verzekerd is van ‘einen tüchtigen und zuverlässigen Nachwuchs’. In de zo geschilderde Universiteit is dan ‘der Professor der Soldat eines Volkes das unter einem grossen Führer in eine sichere Zukunft marschieren will’ (S. 33)Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 24]
| |
In dezelfde geest zijn de gedachten van Prof. Dr Adolf Rein, in zijn geschrift ‘Die Idee der Politischen Universität’, Hamburg 1933, S. 25: Da die politische Universität Sinn und Wesen erhält durch ihren Bezug auf das innerste und tiefste Staatsinteresse .... müssen vor ihr alle Tendenzen ausgeschlossen sein, welche Existenz und Fortdauer des Staates selbst bedrohen. Al deze nieuw-Duitse opvattingen over de wetenschap hebben natuurlijk tot voorwaarde de volkomen vernietiging van de oude gedachte der wetenschappelijke critiek en der wetenschappelijke objectiviteit. Men kan dan ook verklaren dat deze begrippen in korten tijd in Duitsland met wortel en tak zijn uitgeroeid. Door welke oorzaken dit afbraakproces zo snel verlopen is en welke middelen daartoe gebruikt zijn, kan ik U niet in kort bestek uiteenzettenGa naar voetnoot1), als staaltje van het bereikte resultaat, citeer ik U uit de Frankfurter Zeitung van 29 October 1935 de redevoering van Reichsminister Dr Frank, bij gelegenheid van een vergadering van de Nat. Soc. Juristenbond op 27 October. ‘Wenn man früher einmal gesagt hat, das ist Recht oder Unrecht, dann müssen wir heute fragen, was würde der Führer dazu sagenGa naar voetnoot2). Diese Einstellung zum Führer und seiner eigenen Person ist der kategorische Imperativ, | |
[pagina 25]
| |
nach dem das deutsche Leben von jetzt an vorzugehen hat.’ Geheel in overeenstemming hiermee is dan ook in Duitsland thans aan de Universiteiten veeleer de taak toegewezen om het critisch besef en het zelfstandig nadenken der studenten te verstikken en hen op te leiden tot vrijwillige onderwerping aan de heersende uniformiteit: ‘Die Freude am Gehorsam lässt sich vom Katheder züchten’ is zeer kenmerkend opgemerktGa naar voetnoot1). Wanneer men ook slechts van enkele van de genoemde voordrachten en redevoeringen heeft kennis genomen en niet geheel onbekend is met wat thans in Duitsland als wetenschap wordt gedrukt, zal men volkomen de juistheid beamen van wat Reichsminister Bernhard Rust zei in zijn rede bij het 550-jarig bestaan van de Universiteit van HeidelbergGa naar voetnoot2): ‘Die alte Idee der Wissenschaft, begründet auf dem Glauben an den Herrschaftsanspruch des abstrakten Intellekts ist dahin. Die neue Wissenschaft unterscheidet sich zutiefst von einem Erkenntnisbegriff, der seine Würde in der Zeitlosigkeit seines Wahrheitsstrebens erblickte.’ De toestand in Italië stemt in wezen met die in Duitsland overeen: ook hier treft men aan zowel gelijkschakeling van de wetenschap, de uniformiteit, als het dienstbaar maken van die gelijkgeschakelde wetenschap aan de grootheid en de macht van de Staat. | |
[pagina 26]
| |
Doordat evenwel in Italië geen positieve leerstukken die zo met het gezond verstand en algemeen bekende feiten op gespannen voet staan als de Duitse rassenleer, door de Staat aan de wetenschap worden opgelegd en doordat de grofheid die het optreden der nationaalsocialisten in Duitsland eigen is, ontbreekt, treedt de onvrijheid der wetenschap in Italië ons minder duidelijk voor ogenGa naar voetnoot1). Men mene vooral niet, dat het in Rusland een haar beter is. Daar is de wetenschap teruggekeerd tot de methode der scholastiek: er bestaan de heilige boeken van het marxistisch-leninisme, er bestaat een gezaghebbende interpretatie met haar officiele uitleggers; er is een orthodoxe opvatting en ‘burgerlijk’ is daar de term voor ‘ketters’. Deze ontwikkeling was voorzien. In ‘Das ABC des Kommunismus’Ga naar voetnoot2) van 1921 leest men dat de oude hogescholen, indien het communisme aan de macht komt, zeker niet zullen kunnen blijven voldoen. Misschien kunnen ze hervormd worden ‘indem man den Professorenkörper auffrischt und neue Leute hinzukommen, die vielleicht dem Zensus der “Doktoren der bürgerlichen Gesellschaft” nicht entsprechen, dafür aber mit Erfolg eine vollständige Umwälzung im Unterricht der Gesellschaftwissenschaften durchführen und die bürgerliche Wissenschaft aus ihrem letzten Zuflüchtstätte verjagen können.’ De philosophie in Sowjet Rusland houdt zich bezig met het scheiden der geesten in rechtgelovigen en ketters. De meeste van de oude marxistische theoretici zijn thans | |
[pagina 27]
| |
in de ban: Plechanow, Bogdanow, Lunatscharsky, Deborin, Bucharin, Trotsky, Riasanow; en van de niet-Russen Kautsky en Kunow. De orthodoxie heeft tot leidsterren Marx, Engels, Lenin en Stalin. ‘You are lost if you put in this line of Marxist tradition any of those who, like Plekhanow or Kautsky, formerly had authority, but have since been revealed as traitors. It is an absolute obligation to look on Lenin as a great philosopher who did much to advance Marxism. The directions of the Communist Party are the basis of philosophical work, and this work is carried on in an atmosphere of continual nervousness of falling into heresy; the workers hold themselves in readiness to abandon their views at any movement if they are not in accordance with the general line’Ga naar voetnoot1). Door uitingen van deze mentaliteit op ons te laten werken, gelukt het des te beter ons de essentie van wat vrijheid der wetenschap betekent, nog eens helder voor ogen te stellenGa naar voetnoot2). Vrijheid van Wetenschap wil zeggen, dat elk wetenschappelijk resultaat vrij verkondigd mag worden. Maar hoe kunnen wij wetenschappelijke resultaten onderscheiden van niet-wetenschappelijke meningen, overtuigingen en opvattingen? Waarin schuilt dat eigenlijk wetenschappelijke? Niet in de objectieve juistheid. Er | |
[pagina 28]
| |
is heel wat van hoogleraarskatheders verkondigd dat nu niet meer voor juist gehouden wordt en er wordt ook thans heel wat geleerd dat aan latere geslachten zal voorkomen geen steek te houden. Evenmin schuilt het in het subjectieve overtuigd-zijn van de waarheid. Velen onzer beseffen dat juist hun diepste, soms hun heiligste overtuigingen van niet-wetenschappelijke aard zijn. Het kenmerkende van de wetenschap ligt in haar onbevooroordeeldheid, in haar ‘Voraussetzungslosigkeit’. Maar gaat dan niet elk geleerde, elk denker van bepaalde vooronderstellingen uit? Kan men denken zonder van een bepaalde grondslag uit te gaan? Neen. In zoverre hebben de nationaalsocialistische schrijvers, die dit voortdurend met veel nadruk op de voorgrond brengen, zeker gelijk, al komt de verdienste dit het eerst te hebben ontdekt, hun allerminst toeGa naar voetnoot1). Geen denken is los van alle grondslagen. Maar dàt betekent Voraussetzungslosigkeit ook niet. Onbevooroordeelde objectieve wetenschap is de zodanige die er niet op uit is te vinden wat zij wenst of aangewezen is te vinden, maar die zoekt naar de waarheid. Hiermede is - ik weet het - minder een object aangewezen, dan een gezindheid omschreven. Gebondenheid door de zaak - door niets wat niet de zaak zelve is, door niets wat ligt buiten de directe betrekking tussen mij en het object dat ik bezieGa naar voetnoot2), die gezindheid die alleen waarheid | |
[pagina 29]
| |
wil, dàt is vrijheid. In dien zin zegt nog heden de Nederlandse Professor voor zichzelf de woorden na van Daniël Heinsius, een der beroemdste mannen die schitterden aan de jonge Leidse Universiteit, die geestelijke stut en trots van ons zelfstandig volksbestaan, ‘De vogel is alleen geboren om te snijden
Met vleugelen de locht, de peerden om te rijden,
De muilen om het pak te dragen, of de lijn
Te trekken met den hals, en wij om vrij te zijn.’
|
|