Mijn eigen ervaring bij Schönberg, Apostel, Webern is daar mee in strijd. Er zijn stukken in klassieke twaalftoonstrant geschreven die ik simpelweg mooi vind.
De vorm waar de criticus het over heeft is de wetenschap dat een Hydatina senta uit 959 cellen bestaat en dat alles wat meer of minder cellen heeft geen Hydatina is, althans geen Hydatina senta. De meeste kritiek bestaat uit het tellen van de cellen en de bepaling van een waardering aan de hand van de afwijking van het magische getal 959.
Er bestaan twee soorten van vorm. De meest besprokene is de geformuleerde vorm, min of meer tot wet verheven, zoals die door min of meer wetenschappelijke mensen wordt gezien in dode natuur, levende natuur, al of niet apart daarvan gezien de mens en zijne voortbrengselen. De tweede soort vorm is wat het ding, plant, dier werkelijk heeft, het totaal van zijn eigenschappen, het ding zelf misschien.
Uit de volgende zin van Van Delden blijkt het misverstand (Parool 22 11 1964, n.a.v. de bloemlezing op twee platen van elektronische en concrete muziek Parade des Musiques expérimentales): ‘Van welke kant men deze experimentele klankenwereld ook benadert, steeds stuit men op de architectonische facetten waarvoor zij haar spelregels zal moeten ontdekken.’
Van Delden herkent blijkbaar reeds architectonische facetten, maar ziet nog geen samenhang. Die samenhang is er niet, decreteert hij. Verderop schrijft hij: ‘...zij allen (de componisten die op de genoemde platen vertegenwoordigd zijn, op twee na, waarover straks) openbaren niets anders dan de langzamerhand uit de mode rakende prikken, scheuten, stilten, oprispingen, brommen en meppen, die zo hardnekkig verstoken zijn van elk muzikaal-scheppend vermogen dat men wel tot klankspelletjes moet concluderen.’ Ook elders spreekt hij smalend van spel en van ludiek, blijkbaar heeft dat weer niets met spelregels te maken.
Op zoek naar beoordelingsfactoren vind ik in het genoemde stuk van Van Delden dat de bovengenoemde gunstige uitzonderingen in het bezit zijn van ‘een aanmerkelijk genuanceerder gehoor’, een bevredigende indruk maakt ‘voor zover het de spanningsniveaus betreft’ en verder ‘dwingende gedachtenloop’ en ‘werkelijk nieuwe muzikale conceptie’. Aan welke formuleerbare vormprincipes heeft ie dat afgemeten, vraag ik me af.
Het aanmerkelijk genuanceerde gehoor en de bevredigende span-