[XII]
19 juli 1964. Wanneer een hooggeplaatste een ontmoeting heeft met een laaggeplaatste: de h.p. zegt weinig en kortaf, de l.p. gebruikt een geweldige omhaal van woorden. De h.p. luistert niet of nauwelijks, de l.p. probeert zijn ganse ziel open te leggen in oor, oog en elk ander zintuig, om toch maar niets van de straling van de h.p. te missen. Deze houdingen zijn niet absoluut, zij kunnen van situatie tot situatie verschillen, zoals hoog en laag ten slotte relatieve noteringen zijn. Slechts enkelen ontkomen aan deze reflex. Misschien alleen degenen die een absoluut gevoel van eigenwaarde hebben. Dat hoeft niet per se een zelfhoogachting te zijn, maar wel een zekerheid dat men dit of dat waard is.