Liederen voor groote en kleine kinderen(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXXXIV. - Pottenkrakeel. Dat was een helsch krakeelen Bij pannen en bij potten, Bij schotels en bij scheelen, Zij keven, net als zotten: Potteken, panneken, Lepelken, kanneken, Roert u niet, de vijand naakt. ‘Ik, zucht de soepterrine: ‘De schoonste vrouwe ben ik!’ ‘Ik, riep met fiere miene De teil, ‘de schoonste ken ik.’ Potteken, panneken, enz. ‘Waar is de knapste jongen?’ Vroeg 't mosterdpotje toornig. De lepel opgesprongen, Riep: ‘Duimeling, wat hoor ik?’ Potteken, panneken, enz. [pagina 76] [p. 76] ‘Ik ben de kloeke lepel, ‘De felle meester plukhaar!’ Hij neemt bij haren tepel De koffiekan en schudt haar. Potteken, panneken, enz. De schotels schreeuwen allen: ‘Dat zullen wij besterven!’ En allen vechten... vallen Ten gronde neer in scherven. Potteken, panneken, enz. De bezem komt geloopen Al morrend: ‘'k zal het stuiten!’ En vaagt gezwind de hoopen Gebroken potten buiten. Potteken, panneken, Lepelken, kanneken, Roert u niet, de vijand naakt. Vorige Volgende