Liederen voor groote en kleine kinderen(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXXVII. - Winter. Weest nu stil, - hij is gekomen, Hij, dien de arme lieden treurig schroomen... Winter is 't! Het vriest dat 't kraakt! Komt in onze kamer, ja, in onze kamer, Waar 't vuurken blaakt. Hier is 't goed; - maar slecht daar buiten, Ei, beziet nu toch eens onze ruiten... Zilvren bloemen, heerlijk schoon! Wie smeet u als gensters, op ons heldre vensters, Zoo blij van toon? Damp als vorst, dat moet geschieden, Vormt die bloemen... maar, ach, de arme lieden, Moet dat zijn? - o neen, o neen! Komt, wij zullen helpen, ja, wij zullen stelpen Hun droef geween, Vorige Volgende