'Prikkellitteratuur'
(1909)–Nynke van Hichtum– Auteursrecht onbekend
[pagina 133]
| |
Prikkellitteratuur. Ga naar voetnoot+ | |
I.Dass der grösste Teil der Welt
Das Schlechte für das Gute hält:
Dies Uebel sieht man alle Tage.
Jedoch, wie wehrt man dieser Pest?
Ich zweifle, ob sich diese Plage
Aus unsrer Welt verdrängen lässt.
Ein einzig Mittel ist auf Erden,
Allein es ist unendlich schwer:
Die Narren müssen weise werden;
Und seht, sie werden 's nimmermehr.
Nie kennen sie den Wert der Dinge;
Ihr Auge schliesst, nicht ihr Verstand;
Sie loben ewig das Geringe,
Weil sie das Gute nicht gekannt.
Ga naar voetnoot(1)
Gellert.
Het is al 26 jaar geleden (in 1883), dat Heinrich Sohnrey in zijn met enthousiasme geschreven schetsje: ‘Wie ich die Buchenroder Dorfbibliothek gründete,’ Ga naar voetnoot(2) niet alleen wijst op het gevaar, dat er ligt in de slechte goedkoope litteratuur, die reeds toen overal verspreid werd, maar ook op een middel, om er temninste iets tegen te doen. Hijzelf trad vrij hardhandig en autoritair op, toen hij op een dag een exemplaar van den wellustigen gruwelroman ‘Rinaldo Rinaldini’ in handen van een klein herdertje vond, dat zijn kudde er bij vergat. Op zijn vraag of het een mooi boek was, dat hij daar las, antwoordde de jongen, vol verrukking: ‘O, mijnheer, dat is een boek - o, zoo mooi - ik kan niet zeggen, hoe mooi!’ Maar toen - sloeg hij op eens de oogen neer, en kleurde. Kwam het van Sohnrey's ernstigen blik, of werd 't hem plotseling duidelijk, dat dit geen goed boek was? Sohnrey vroeg verder: ‘Waar heb je dat boek vandaan?’ ‘Och, er is verleden week een vreemde man in 't dorp geweest, en die is doofstom geweest, en hij heeft voor alle menschen op een papiertje geschreven, wat voor mooie boeken hij allemaal te koop had, en dat hij van de opbrengst moest leven. Toen kregen de menschen medelijden met hem en ze hebben hem al zijn boeken | |
[pagina 134]
| |
afgekocht. En toen zei vader, dat hij ook een boek wou hebben om 's avonds in te lezen, en toen heeft hij “Rinaldo Rinaldini” gekocht. En nu hebben we voor een heelen tijd mooie boeken om te lezen, want we ruilen telkens onze boeken met de anderen.’ De rijpe man zag in de stralende oogen van het kind, en hij begreep het verlangen, dat daaruit sprak, maar hij zag ook het groote gevaar, dat de dorpsjeugd van Buchenrode bedreigde, en - besloot te doen wat hij kon, om het nog zooveel mogelijk af te wenden. In het dorp gekomen, liet hij zich zooveel van de gekochte boeken brengen als hij maar bijeen kon krijgen, en hij vond de volgende titels: ‘De bandietenbruid,’ - ‘De schoone Karline’ of ‘Wonderbare geheimen der liefde,’ - ‘De liefdesavonturen van een rooverhoofdman,’ enz. In zijn jeugdigen hervormingsijver liet hij nu de kinderen, die hem de boeken gebracht hadden, een brandstapel oprichten van dorre takken. En - toen het vuurtje goed brandde, slingerde hij de boeken er in! Dat was een schok! De kinderen stonden er bevend naar te kijken. Toen zond hij ze naar huis, om het feit aan hun ouders te vertellen. En ja, daar kwamen ze aan: de vrouwen met den tip van haar schort voor de oogen, de mannen elkaar bij de kiel trekkend. Ze meenden, dat ‘die Heer’ gek geworden was! En nu barstte de jonge hervormer, die zelf een kind van dit volk was en dus wel geweten zal hebben, hoe hij ze moest aanpakken, los. Hij vertelde hun, dat de verbrande boeken vergift hadden bevat: geen vergift voor ratten of hamsters, maar voor de zielen van hun kinderen! En den doofstommen man ontmaskerde hij als een bedrieger, wien het goed zou zijn: ‘als hem een molensteen om den hals gehangen en hij verdronken werd in de zee, waar ze het diepst is.’ ‘Donner, ihr redet forsch, Herr!’ knarsetandde de kromme Knoke van den Braseberg, en hij greep zich in het haar. Die begreep tenminste, dat hij niet met een gek te doen had! Nu praatte Sohnrey er kalm met hen over, hoe ze, wanneer ze een paard of een koe willen koopen, daar eerst eens rijpelijk over nadenken, en zoo'n beest goed onderzoeken: of de horens wel goed op den kop staan, of het kruis wel geheel recht is, of de staart wel goed hangt; ja, er wordt zelfs telkens en telkens weer onderzocht, of zoo'n dier geen verborgen gebreken heeft. ‘En dat is ook noodig, want anders zou je licht mond- en klauwzeer, of andere kwalen in je stal kunnen halen, en groote geldelijke schade lijden, nietwaar?’ Ja, dat vonden de mannen ook: ‘Welnu, zei Sohnrey, ‘even gevaarlijk is het, om maar op goed geluk boeken te koopen, die maar al te licht besmetting meebrengen voor je kinderen - dus vrij wat erger nog, dan wanneer je alleen in je beurs de schâ zoudt voelen, zooals in het eerste geval! En hij eindigde met deze woorden: ‘Ja, in boeken liggen groote machten opgesloten, en die werken op hen, die ze lezen, naarmate van den geest, die de schrijver er in heeft gelegd: de eene soort voert naar den hemel - de andere naar de hel. De duivel weet even goed als onze Lieve Heer, dat je door een boeiend geschreven boek de zielen der menschen het best kunt bereiken.’ Nu begonnen de mannen te vloeken tegen den colporteur, ja, er waren er, die zeiden: ‘Nou koop ik nooit geen boeken weer!’ Maar Sohnrey riep ze allen binnen, in zijn kamer, en bracht ze bij zijn boekenkast: ‘Kijk,’ zei hij, ‘dat zijn goeie boeken! En, omdat ik nu die anderen verbrand heb, mag ieder van jullie daar een greep in doen, en een van mijn boeken als zijn eigendom behouden.’ Maar nee: ‘Bewahre!’ - dat wouën ze niet! Toen ging hij zelf aan 't uitdeelen: | |
[pagina 135]
| |
de een kreeg ‘Robinson Crusoë,’ anderen werken van Rosegger en Frits Reuter, of Hebels ‘Schatzkästlein des Reinischen Hausfreundes,’ en allerlei andere goede volksboeken. Zoo deed hij dertig grepen in zijn kast, en de menschen gingen verrast naar huis, elk met zijn schat in de hand en met de belofte, dat ze in de volgende week op een bepaalden dag terug zouden komen. - En ze kwamen - en ieder had wat te vertellen van al het mooie, dat hij gelezen had! En de kromme Knoke, die eerst zoo boos geweest was, zei, dat hij nu wel begreep, waarom die andere boeken verbrand hadden moeten worden!’ Een vrouw wist te vertellen, hoe haar man, sedert hij dat mooie boek in huis had, elken avond uit de kroeg gebleven was, en een oud moedertje berichtte van haar zoon hetzelfde. Allen wilden graag nòg meer goede boeken lezen, en de slimme Sohnrey maakte gebruik van die stemming: hij deed het voorstel, een dorpsbibliotheek op te richten. Maar - daar moest ieder dan ook wat voor geven! Zelf zou hij met een buidel bij alle huizen rondgaan en ophalen, wat ze er voor konden afstaan! En werkelijk - zijn warme bezieling en schalksche humor kregen het gedaan, en een klein beetje naijver tusschen de boeren hielp mee: ‘Hoeveel heeft de kromme Knoke gegeven?’ vroeg boer Brinkhöfer: ‘Een Thaler’ - ‘Nou, daar heb je dan van mij twee Thaler!’ - En, - 's avonds doodmoe en heeschgepraat thuiskomend, telde hij zijn verworven schat: Er was een som van honderd en zes Mark bijeengebracht! ‘'t Was wel een wonder,’ zegt hij, ‘dat deze menschen, in hun onvermogen om de waarde van geestelijke goederen volkomen te bepalen, die som in één dag hadden bijeengebracht voor een gemeenschappelijke bibliotheek!’ ‘Ik moet zeggen,’ zoo eindigt hij zijn schetsje, ‘dit was mij een groote, groote, blijdschap! Ik zag nu in, dat ook in een als 't ware toegegroeid dorp véél, ja, onder gunstige omstandigheden zelfs groote dingen kunnen bereikt worden, als er maar één man onder de inwoners is, die het hart op de rechte plaats draagt, en die er den slag van heeft om den ingepopten menschelijken geest vrij te maken en zich te doen ontspannen in het heldere, warme zonlicht.’ En toen de winter kwam, was de dorpsbibliotheek van Buchenrode in orde, en konden de menschen maar beginnen te lezen. | |
II.En thans zijn er 26 jaren verloopen, sedert de Heer Sohnrey zoo jong en hoopvol en optimistisch den strijd tegen de colportage-litteratuur aanvaardde. Velen hebben sedert in Duitschland denzelfden strijd aangebonden. En hoe staat het nu met het euvel? Is de toestand verbeterd of achteruitgegaan? - Helaas, het laatste is het geval, en zonder den voortdurenden strijd der duitsche onderwijzers zou 't zeker nog erger geweest zijn dan nu! Als we b.v. de ‘Jugendschriftenwarte’ van Juni 1900 opslaan, dan vinden we daarin een klein manifest, getiteld: ‘Das Grossobuch’, van de vereenigde duitsche ‘Prüfungsausschüsse für Jugendschriften,’ waarin ze de duitsche onderwijzers nog eens ernstig oproepen om een onverbiddelijken strijd tegen de colportage-litteratuur te blijven voeren, ‘die het er op toelegt, het gemoedsleven van de duitsche jeugd te verwoesten en haar voor het genieten van goede boeken ongeschikt te maken.’ - ‘In groote volkskringen’ zoo gaat het manifest voort, ‘worden bijna geen andere boeken meer aangeschaft.’ De onderwijzers in kleine steden en op dorpen zijn dikwijls in de gelegenheid, kleine neringdoenden, die in hun sigaren-en papier- en galanteriewinkels maar al te dikwijls deze slechte lectuur ten verkoop | |
[pagina 136]
| |
aanbieden, hiervan terug te houden. En ook is 't hun plicht, de grootere kinderen en ook de ouders op het gevaar van deze lectuur te wijzen. En dan volgt deze zin: ‘Tegen de 3000 agenten der Grosso-boekhandelaren moet door de 60.000 leden van de duitsche onderwijzersvereeniging toch met goed gevolg kunnen worden gestreden, wanneer ze hun plicht als opvoeders maar helder inzien!’ Hier wordt uit den aard der zaak alleen gesproken van het gevaar voor de kinderen; maar voor de volwassenen bestaat dit evenzeer! Maar - op de jeugd kan toch nog meer invloed worden uitgeoefend, door haar zóó te doordringen van de waarde van goede lectuur, dat ze uit zichzelf op lateren leeftijd de verderfelijkheid van deze volkspest leert inzien. Daarom moet noodzakelijk de strijd ertegen al beginnen in de volksschool. Ik kom op dit punt later nog terug. Thans wil ik even verwijzen naar een artikel, dat den 9den Juli van 't vorig jaar - dus 9 jaar later dan 't zooeven genoemde manifest! - voorkwam in het bijblad van de ‘Vorwärts.’ Het is geschreven door Dr. Ernst Schulze zelf, den grooten strijder voor volksopvoeding in Duitschland. Werden in het manifest van 1900, dat ik zooeven aanhaalde, de 60.000 duitsche onderwijzers opgeroepen tegen slechts 3000 colportage-agenten - thans blijkt uit de opgaven van den Heer Schulze, hoe in Duitschland het euvel, niettegenstaande den strijd der onderwijzers en van allerlei andere groepen van ernstige menschen, heeft kunnen voortwoekeren. ‘Zou men het voor mogelijk houden, dat de pest der “Hintertreppen-romans” (en van de slechte lectuur in 't algemeen),’ zoo leidt de Heer Sch. zijn belangrijke mededeelingen in, - ‘niettegenstaande hun afschuwelijkheid, niettegenstaande den grooten vooruitgang der volksbeschaving, niettegenstaande de pogingen van alle ernstige menschen, niet vermindert, maar steeds toeneemt? Niet minder dan 8000 zelfstandige colportage-boekhandelsfirma's wijden zich, alleen in het Duitsche rijk, aan het verspreiden der colportage-litteratuur, waarvan het grootste contingent bestaat uit “Hintertreppen-romans”, of hoe men ze anders wil betitelen; het aantal goede boeken, dat door colportage wordt verbreid, is helaas slechts gering. En deze 8000 zelfstandige firma's hebben 30.000 colporteurs in hun dienst, die deze slechte waar, volgens een goed georganiseerd systeem, in elke verhuurkazerne der groote steden, in elk huurhuis op kleinere plaatsen, in elke boerenwoning, aan den man zoeken te brengen. De sommen, door deze colporteurs omgezet, zijn verbazingwekkend. Het is ondoenlijk ze volledig te schatten, maar we slaan het bedrag waarschijnlijk eerder te laag dan te hoog aan, wanneer we aannemen, dat in Duitschland elk jaar ongeveer 50 millioen Mark aan de slechtste lectuur wordt uitgegeven! Deze reusachtige som zal iedereen, die niet nader met de toestanden bekend is, overdreven toeschijnen. Maar hij zal daar anders over gaan denken, als hij hoort, dat b.v. een enkele uitgeversfirma te Berlijn, die zich speciaal toelegt op de samenstelling en den verkoop van slechte romans, Egyptische droomboeken, verhalen over geestverschijningen en spoken en dgl., openhartig bekent, in één enkel jaar niet minder dan 25 millioen colportage-afleveringen van deze soort aan den man te hebben gebracht! Dan bedragen dus, daar iedere afl. 10 pf. kost, de ontvangsten van één enkele colportage-firma 2 millioen Mark per jaar! En van zulke firma's bestaan er een groot aantal! Millioenen van onze armste medeburgers koopen en verslinden deze slechte waar. In elke groote fabriek, in duizenden arbeiders- en boerengezinnen, in de reismanden onzer dienstmeisjes is ze te vinden. Ja, in de ziekenhuizen sluipt ze van 't eene bed naar het andere, | |
[pagina 137]
| |
om dadelijk onder de hoofdkussens te verdwijnen, zoodra de dokter of de verpleegster in de buurt komen. Ja, zelfs menschen, die door de openbare armenkassen worden onderhouden, weten toch elke week nog wel hun 10 pf. voor een colportage-aflevering uit te sparen.’ Over de groote en jaar op jaar nog toenemende verbreiding van het kwaad kan ik nog heel wat meer door cijfers gestaafde getuigenissen aanhalen. Kort geleden is door een Hamburger vereeniging voor volksbeschaving een vlugschrift aan de ouders van schoolkinderen verbreid, waarin hun nauwkeurig de aard en de werking der colportagelitteratuur wordt uitgelegd, en o.a. ook gewezen op de groote sommen, die de uitgevers, samenstellers en verspreiders van deze waar aan deze schandelijke speculatie verdienen - hoe ze de zielen der kinderen benadeelen, hun avonturenlust overdadig prikkelen, hun smaak voor goede lectuur bederven en hun de belangstelling in het onderwijs ontnemen, alleen om zichzelf te verrijken met het bloedgeld der armen! Dit blaadje is voor hen, die er belang in stellen, zeker nog wel te krijgen bij den heer M. Lehnert, Kleine Rosenstr. 8, Hamburg. Ga naar voetnoot(1) Ook hier wordt gewezen op den grooten omvang, die dit kwaad, vooral in Duitschland, reeds heeft aangenomen. En nu komen we meer speciaal op den invloed dien het uitoefent, en dan - de middelen om het tegen te gaan. Over dien invloed ontleende de heer P.F. Abbink Spaink onlangs, in het Wetenschappelijk Bijblad van het Album der Natuur, het volgende aan een artikel in de ‘Zeitschrift für Kinderforschung’: ‘Trüper vestigt er de aandacht op, hoe het karakter der opgroeiende jeugd vergiftigd kan worden door vuile en misdadigerslitteratuur, Nick-Carter en Sherlock-Holmesgeschriften. Onder den invloed van het lezen van indianen- en rooversgeschiedenissen hadden in Berlijn 26 schooljongens tusschen 10 en 14 jaar zich tot een “indianenstam” vereenigd, om, in plaats van de school te bezoeken, overal diefstallen te plegen. Zij hadden een opperhoofd, waaraan zij trouw en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid beloofden, en verschillende holen waar zij bijeenkwamen om den buit te deelen. Ook bij een 18-jarigen jongen, die een meisje uit aardigheid met een bij ongeluk geladen revolver dreigde en verwondde, vond men bij huiszoeking voor ongeveer 15 Mark Sherlock-Holmes-litteratuur.’ In het artikel van Dr. Schulze, waaruit ik reeds hierboven het een en ander aanhaalde, wordt over dezen invloed o.a. ook nog het volgende gezegd: ‘De gevaarlijke invloed, dien deze slechte romans uitoefenen, kan niet licht overschat worden. Men heeft in Duitschland tot nu toe niet genoeg aandacht aan deze vraag geschonken; eerst in den laatsten tijd begint de pers er een diepere belangstelling voor aan den dag te leggen. Nu en dan verspreidt plotseling de een of andere terechtzitting een helder licht over het feit, welk een groot onheil de prikkellitteratuur kan aanrichten, niet alleen in de ziel van jongelieden, maar ook van bejaarde mannen en vrouwen. Pas eenige dagen geleden stonden er weer twee dergelijke gevallen in de krant: De 15jarige koksleerling Wilhelm Rütting schoot zijn kok, op wien hij boos was, dood; de voortdurende lectuur van misdadigers- en detektieve-romans en dergelijke voortbrengselen der prikkellectuur hadden zijn fantasie zoozeer vervuld met de voorstelling, dat hij naar den revolver moest grijpen, dat hij het ten slotte ook deed. En de zeventienjarige strijkster Fanny Schneider te Wilhelmshaven maakte | |
[pagina 138]
| |
een einde aan haar leven door het openzetten van de gaskraan, doordat ze allerlei colportageromans gelezen had, die in haar het hartstochtelijke verlangen gewekt hadden, om, zooals ze zich tegen bekenden uitdrukte, ook eenmaal “zoo mooi” te sterven, als in die romans beschreven werd! In de rechter hand hield ze, toen haar lijk gevonden werd, een aflevering van een colportageroman.’ - ‘Het allergevaarlijkst werken die schandaalromans,’ zoo vervolgt Dr. Schulze, die zoowel in bloed als in wellust gedoopt zijn. Weliswaar handelen bijna alle colportageromans over misdaad in den een of anderen vorm, en de zinnelijkheid speelt er meestal een groote rol in, maar in enkele van deze boeken zijn deze beide kenteekenen op bijzonder prikkelende wijze vereenigd, en die vinden dan gewoonlijk een onmetelijken afzet!’ Als voorbeeld van deze soort, noemt hij een nieuw verschenen roman, getiteld: ‘De onbekende’ of ‘Sensationeele onthullingen van een meisjesmoordenaar’; op het titelblad is natuurlijk de geheimzinnige moordenaar afgebeeld in verscheidene situaties, waarin hij bezig is zijn gruwelijk bedrijf uit te oefenen. De schets, die de Heer Sch. van den inhoud geeft, kan ik den lezers van dit blad wel besparen. De titel en de titelplaat zeggen al genoeg! Alleen nog dit, dat er dadelijk in de eerste aflevering al drie moorden worden gepleegd! ‘En deze roman,’ roept de Heer Sch. uit, ‘zal natuurlijk weer een grooten afzet vinden! Hij zal gelegenheid te over hebben om invloeden van de ergste soort uit te oefenen, en - de gevolgen zullen niet uitblijven!: De kiemen van menige misdaad tegen de zeden, van menigen afschuwelijken moord worden door zulke lectuur gelegd. Het hartstochtelijk verlangen van het volk naar opwindende gebeurtenissen wordt door de speculeerende uitgevers van dergelijke romans op zoo schandelijke wijze uitgebuit, dat zij zelf binnen weinige jaren de grootste rijkdommen verwerven, terwijl aan de zielen van duizenden hunner medemenschen de grootste schade wordt gedaan.’ Tot zoover over de echte schandaalcolportage. Maar - niet veel minder verderfelijk is de werking van de elke week verschijnende dubbeltjes-deeltjes van ‘Nick Carter’, ‘Buffalo Bill’ ‘de Wilsons’ en andere detektieve-geschiedenissen. Deze boekjes oefenen een magische werking uit op den geest van onze jeugd, en niet minder op volwassenen. Ze zijn schijnbaar van een andere soort dan de gewone colportageromans, daar ze niet direct al te gruwelijke en onzedelijke dingen aanroeren, maar de prikkeling, die er van uitgaat, is niet minder groot. En door den schijn van braafheid en een meerdere ingetogenheid, waarmee ze zich tooien, dringen ze ook door op allerlei plaatsen, waar de bovengenoemde soort niet wordt toegelaten, als àl te grof. Dr. Schulze klaagt ook o.a., dat deze waar verkocht wordt in allerlei overigens zeer op hun fatsoen gestelde papier- en sigarenwinkels, die in een groote stad als Berlijn bij honderden te tellen zijn, ja, zelfs allerlei exploitanten van kiosken en stationsboekstalletjes, die nog voor korten tijd de producten der echte schandaalcolportage met verontwaardiging terugwezen, geneeren zich niet, deze soort lectuur in lange rijen uit te stallen. En hoevelen laten zich niet overhalen ze te koopen - vooral als reislectuur! In No. 4 van de ‘Jugendschriftenwarte’ van 1897 wordt het volgende oordeel van de ‘Grosso-boekhandelaren’ meegedeeld: ‘Ons publiek, het volk, en daaronder veel beschaafde, welgestelde en aanzienlijke personen, hechten bijna geen waarde aan den inhoud van een boek.’ - En de Redacteur der ‘J.W.’ zegt in het no. van Aug. 1899, dat ze daarin wel voor een groot deel gelijk blijken te hebben, want op de Noordzee-badplaats, waar hij dit artikel schreef, zag hij dagelijks de kinderen der badgasten aan het strand zitten, lezend in afleveringen van ‘Grosso-boeken.’ | |
[pagina 139]
| |
En hoeveel werkelijk beschaafden zijn er ook niet in ons land, die dergelijke boekjes koopen als ‘niet inspannende reislectuur’, en daardoor het kwaad dat voor anderen zoo verderfelijk is, helpen bestendigen! Laat ik er hier even op wijzen, hoe noodig het blijkbaar is, dat vooral aan de stations andere goedkoope en boeiende lectuur te vinden zij - (b.v. de deeltjes der ‘Blauwe Bibliotheek’ der W.B. Ga naar voetnoot1) Hierop kom ik later nog terug. Op het congres voor moraal-paedagogie, in September van het vorig jaar te Londen gehouden, uitte de Heer Heinrich Wolgast (de schrijver van het standaardwerk: ‘Das Elend unserer Jugendliteratur) zich als volgt over deze soort ‘Schundliteratur’: ‘Uit hetzelfde streven, om de behoeften van het kind (hier echter meestal eerst kunstmatig te voorschijn geroepen) te bevredigen, is de prikkelllitteratuur voortgekomen. De in een bepaalde periode van de kindsheid zich vertoonende atavistische neigingen - wreedheid, lust tot avonturen, enz. - vormen den voedingsbodem voor Indianen-verhalen, rooverromans en detektive-geschiedenissen. De opvoeding moet het kind over deze gevaarlijke periode zoo vlug en ongemerkt mogelijk heen helpen. In geen geval mag ze dulden, dat deze neigingen gecultiveerd en bestendigd worden. Dit geschiedt, wanneer avontuurlijke geschiedenissen de fantasie van het kind onnatuurlijk verhitten en zijn gedachten ver, buiten de grens van de hierboven besproken periode, vasthouden bij de donkere keerzijde van het leven, bij misdaad en blind toeval. Inplaats van de krachten der fantasie te doen ontaarden, moet men liever de goede zijden opzoeken van deze schijnbare vergissing der natuur, door deze atavistische neigingen te gebruiken om de op vinden en onderzoeken gerichte krachten, en tevens die van lichaam en geest, te versterken. De jongen, die avonturen bedenkt om ze zelf te beleven, blijft binnen de grenzen van zijn werkelijke wereld, als tenminste zijn fantasie niet reeds op verkeerde wegen is gelokt geworden. Zwerftochten door bosch en veld om de omgeving te doorsnuffelen en al het wonderbare dat een kind achter elken heuvel lokt, te beleven, dag- en nacht-marschen met kampeeren en zelf koken in de open lucht, goed voorbereide en met vollen ijver gespeelde wedstrijden en kampspelen door berg en dal - dat zijn dingen, die den lust tot avonturen in elk geval bevredigen, en tegelijkertijd aan den drang tot daden op een in den hoogsten graad vormende wijze tegemoet komen. Een jongen, die in de gelegenheid is deze dingen te beleven, ontbreekt tengevolge daarvan al licht de tijd en de lust om in een kamer te blijven hangen en bijeengeflanste, van alle werkelijkheid ontbloote avonturenverhalen te lezen. De geschiedenis van onze rechtspleging kan maar al te veel gevallen aanwijzen, waarin de lectuur van slechte boeken de onmiddellijke aanleiding tot het bedrijven van misdaden geweest is. Ik geloof trouwens, dat dit gevolg alleen voorkomt op den bodem van een oorspronkelijk misdadigen aanleg. Een goed geaard kind zal door deze lectuur niet tot moord en diefstal worden verleid. Wel echter zal het zich inleven in de wereld der prikkellitteratuur, het fijnste zieleleven zal maar al te licht afstompen en verharden, en grovere zedelijke opvattingen zullen bij hem ontstaan. Meer behoef ik ook zeker over den invloed van deze litteratuur niet te zeggen. Nu wil ik de middelen bespreken, die mee kunnen helpen om het kwaad te bestrijden. En dan komen we wel het allereerst tot het door den Heer Sohnrey aangewende: het oprichten van goede en doelmatige volksbibliotheken en vooral ook leeszalen, het uitgeven van goede en goedkoope lectuur, zooals b.v. de ‘Wereld- | |
[pagina 140]
| |
bibliotheek’ en dan het verhelderen van den geest bij de massa, en vooral ook een andere inrichting van het onderwijs, waarbij de kinderen op litterarisch gebied beter worden ontwikkeld, zoodat ze zelf een tegenzin zullen krijgen in alle onnatuurlijke en prikkelende namaaksels. In welk opzicht de school hieraan kan meewerken, toonen de stellingen aan, die de Heer Wolgast op het moraal-paedagogisch congres te Londen verdedigde. Maar daarop kom ik later, wanneer ik meer bepaald de kinderlectuur ga bespreken, terug. Dr. Ernst Schulze, uit wiens belangrijk artikel ik reeds het een en ander aanhaalde, komt ook ten slotte tot de vraag: ‘Wat kunnen we doen om deze pest te bestrijden?’ En het antwoord is: ‘Met gerechtelijke maatregelen zal het moeilijk gaan. Het beste middel om den invloed der schandaalcorportage tegen te gaan is - dat heeft de ervaring geleerd - het verspreiden van goede boeken. Waar een goed geleide en niet geheel van middelen ontbloote volksbibliotheek stevig wortel heeft geschoten, daar is het voor winkels in die buurten niet meer mogelijk goede zaken te maken met colportage-litteratuur. Ieder, die eerst eenige weken lang geregeld in een goede volksbibliotheek gelezen heeft, denkt er niet meer aan, de uiterlijk zoowel als innerlijk afschrikkende afleveringen van een colportageroman ter hand te nemen. De voornaamste oorzaak, die het voor de goede litteratuur, (die, wat de stof betreft, natuurlijk met oordeel behoort gekozen te worden en dus vooral een levendige en krachtig voortschrijdende handeling moet hebben) zoo moeilijk maakt om tegen den colportagehandel te concurreeren, is het gebrek aan kapitaal. Onze volksbibliotheken dienden veel rijker voorzien te zijn, en bij het drukken van goede en goedkoope boeken moest men over geheel andere middelen kunnen beschikken. ‘Want,’ zoo sluit hij, ‘wat heeft het te beteekenen, wanneer een nuttige inrichting als de duitsche “Dichtergedächtnisstiftung” in één jaar voor het aanschaffen van boeken, waaronder ook nieuwe uitgaven begrepen zijn, een som van ongeveer 50.000 Mark besteedt, - wanneer de omzet van één enkelen colportage-roman, zooals we gezien hebben, gemiddeld 250.000 Mark bedraagt?’ Ge ziet het, waarde lezers, de strijd is moeilijk! Over het werken der ‘Prüfungsausschüsse für Jugendschriften’ zal ik later nog het een en ander meedeelen, als ik meer speciaal over het verderf in de kinderlitteratuur, dat vooral in Duitschland onrustbarende afmetingen aanneemt, kom te spreken. In elk geval kan de opvoeding van toekomstige staatsburgers hier véél doen; als onze tegenwoordige volwassenen in hun jeugd geleerd hadden goede lectuur van slechte te onderscheiden - de toestanden zouden zeker geheel anders zijn! Thans kan men voor deze volwassenen weinig anders doen dan hen te overtuigen, dat vooral zij, die kinderen hebben, zorgvuldig dienen te waken tegen den invloed der prikkellitteratuur en - nog eens weer: goede lectuur in massa, èn - gemakkelijk beschikbaar stellen! Op dit gebied kon bij ons véél meer gedaan worden, want ook hier neemt het gevaar, dat in andere landen al zulke groote afmetingen aanneemt, meer en meer toe. Over de oorzaken, die er toe meewerken dat de prikkel-lectuur nog zooveel ingang vindt, wordt door de schrijvers, die in duitsche tijdschriften en bladen meer speciaal den strijd er tegen voeren, niet veel gezegd, wat werkelijk de kern der kwestie raakt. Alleen Heinrich Wolgast geeft in ‘Das Elend unserer Jugendliteratur’ voor een deel de schuld aan de scholen, en de inrichting van het onderwijs. Hier rijst de vraag, of misschien daardoor bij ons de toestand beter is dan in Duitschland, door dat ons volksonderwijs beter en rationeeler is, en meer geschikt om tot eigen helder denken op te wekken? Mogelijk is het, maar ik heb niet genoeg studie van deze kwestie gemaakt om | |
[pagina 141]
| |
er dieper op in te gaan. Op het oordeel van Wolgast en anderen, wat betreft de invloeden, die meewerken om ‘das Elend der Jugendliteratur’ te bevorderen, kom ik nader terug in mijn artikel over de kinderlitteratuur. Hier stip ik het maar even aan, omdat ook op den smaak en het oordeel van volwassenen de school natuurlijk een grooten invloed heeft gehad. En verder geloof ik, dat er nóg een oorzaak is, die ik nog bij geen der andere bestrijders van het kwaad vind aangegeven en die me toch de gewichtigste toeschijnt. Ik bedoel de algemeene toestand van lichamelijke en geestelijke overspanning en onrust, die onze tijd meebrengt, en die in alle standen gevonden wordt. Neem den geestdoodenden arbeid der fabrieksarbeiders en klerken, neem dan overspannenden en door de vele verschillende en onderling absoluut onsamenhangende vakken, waarin het is ingedeeld, voor den geest der jongelui vermoeienden en decentraliseerenden vorm van ons middelbaar onderwijs, om maar een paar voorbeelden te noemen. Ga ook eens na, met hoeveel kleine bezwaren, met hoeveel geldzorgen, hoeveel geestdoodende en verlammende invloeden duizenden menschen hebben te kampen! Is het een wonder, dat zulke dingen den geest van velen, 't zij voortdurend of slechts tijdelijk, minder ontvankelijk maken voor geestelijk genot, dat ook maar eenigszins inspant? Ik weet van ernstige, litterarisch uitstekend ontwikkelde menschen, dat ze in tijden, wanneer hun geest door overspanning niet goed functioneerde of door groot leed als versuft was, naar Sherlock Holmes-boeken grepen, eenvoudig, omdat die hun indrukken gaven, die, zonder dat ze zich eenigszins behoefden te spannen, hun martelende gedachten een andere richting gaven, of ze tenminste even tot zwijgen brachten. Ja, den smaak voor betere lectuur ontwikkelen, dat is een van de beste dingen, die we voorloopig kunnen doen, maar - al onze pogingen zullen toch een pover resultaat hebben (dit bewijzen de bittere klachten van de onderwijzers in Duitschland, die reeds jaren lang zoo véél deden en toch het kwaad hand over hand zien toenemen!) zoolang de toestanden blijven, zooals ze thans zijn! Ik, als sociaaldemokrate, leid uit al die feiten af, dat ook hier de kapitalistische inrichting van onze maatschappij de hoofdoorzaak van alle ellende is; maar hoe men hier ook over moge oordeelen, de toestand bestaat, en we moeten in elk geval doen, wat er thans te doen is. En dat is vooral: de geesten verhelderen, de ouders tot inzicht brengen van 't gevaar, dat hun kinderen bedreigt, en dan de verspreiding van goede lectuur op alle wijzen bevorderen, zooals nu b.v. de Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur dat doet met haar ‘Blauwe Bibliotheek,’ voor welke onderneming ik ieder zou willen opwekken propaganda te maken. We kunnen de boekjes verspreiden en ze ter lezing geven, en ook trachten de verkoopers van prikkellitteratuur, waar we ze ontmoeten, in te lichten over de slechte gevolgen van hun koopwaar, en hen althans trachten over te halen om, naast de andere, ook deze boekjes te verkoopen en die aan te prijzen, waar ze kunnen. Dit is heel eenvoudig werk, dat iedereen kan doen. Laten we helpen, zooveel we kunnen, allen om te voorkomen, dat bij ons deze pest maar niet kalmpjes voortwoekert! Het was mijn doel, hierop nog eens de aandacht te vestigen, en ik meen, dat hiermee voldoende gedaan te hebben.
N. van Hichtum. |
|