Dit boek gaat over het lezen van poëzie. Het is een pleidooi voor het creëren van aandacht-voor-het-detail van woorden, nodig bij het lezen van een gedicht. Het is ook een pleidooi voor het ontleden van complexiteit en het hervinden van een nieuwsgierige blik naar teksten uit het verleden. De dichter H.C. ten Berge noemde in De verdediging van de poëzie (1988) het literaire werk een piramide. Dat vind ik een treffend beeld: ‘van buiten af een intrigerend bouwwerk, maar de geheime toegangen en tunnels moet men zien te vinden. Dat kan met of zonder gids.’ Ik wil de piramide binnengaan, een weg zoeken, afslaan naar zijgangen of kiezen voor een omweg. De schat van de farao, de sarcofaag waarin betekenissen misschien liggen opgeslagen, kan op verschillende manieren bereikt worden. Het gaat mij om het lezen van poëzie en de vraag hoe gedichten uit het verleden in onze huidige tijd gekend, opgemerkt en beleefd kunnen worden. Ik wil de gedichten tevoorschijn halen uit de bibliotheken, in beweging brengen en in het licht houden. Door het lezen en herlezen verandert het beeld dat we van overgeleverde teksten hebben. En verandert onze blik op onze eigen werkelijkheid en tijd.
De leeshouding die in dit boek wordt gepresenteerd, legt een aantal uitgangspunten vast, maar is geen systematiserend programma dat op elk gedicht op eenzelfde manier zou moeten worden toegepast. Uitgangspunten zijn: gedichten worden nauwgezet geanalyseerd op formeel en inhoudelijk niveau; gedichten worden met elkaar vergeleken om inzicht te krijgen in de verschillende manieren waarop gelijksoortige betekenissen tot stand kunnen worden gebracht; en last but not least: Nederlandstalige gedichten worden in comparatistisch perspectief geplaatst. Poëzie in de moedertaal wordt interessanter als je ook leest wat in andere talen werd geschreven. Lezen wordt hier met nadruk opgevat als een kritische én creatieve handeling, waarmee niet de diepste gevoelens van de dichter, maar algemene denkbeelden en ervaringen van verschillende mensen in verschillende tijden kunnen worden opgepakt. Ik sluit me aan bij Edward Said die vlak voor zijn dood schreef over ‘the return to philology’, de terugkeer naar die antiquarische discipline van het lezen die de westerse joods-christelijke én de Arabisch-islamitische cultuur markeert. Door de analyse van een tekst leren we, aldus Said, over te schakelen van de woorden naar het actuele moment, van het private naar het publieke, van de stilte naar het debat en van het dagelijks leven naar wat voorbij is.
Na een inleiding op en verantwoording van mijn wijze van lezen, volgen zeven essays over negentiende- en twintigste-eeuwse poëzie, waarin kwesties van zingeving, taal, beeldvorming en de representatie van de werkelijkheid centraal staan. Ik koos dichters die gecanoniseerd zijn, invloed hebben gehad en bepalend zijn geweest voor huidige ontwikkelingen in de poëzie. Ik las dichters die ik bewonder omdat zij mij iets te zeggen hebben. Gedichten die we kunnen inzetten om de complexe netwerk- en informatiemaatschappij om ons heen te becommentariëren en relativeren.