Emblemata moralia(1625)–Zacharias Heyns– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave Den wel Edelen, Gestrengen, voorsichtigen ende seer discreten Ioncker Reynier Schaep toe Windesem, &c. Capiteyn in dienste vande Edele H: M: Heeren Staten deser Vereenichde Provintien, onder 'tbeleyt van zijne Princelicke Excel. [Die hem selven kennen leert, Alle ding ten besten keert] [Wie ghenoecht met 'tgeen hy heeft, Is de rijcste die daer leeft] [De Giericheyt een groot gequel, Op aerden is geen meerder hel] [Weynich is ghenoech en goet, Dewijle men verhuysen moet] [By een onghestadich man, Trou noch lust men vinden kan] [Wacht u voor alsulcken vrindt, Die al vleyende verslindt] [Den uyterlijcken schijn bedriecht, De mensche met den monde liecht] [Een ydel vat niet in en heeft. Hoe welt doch groot geluyt uyt gheeft] [Een groote deucht heeft sulcke man Die syne tong bedwingen kan] [Wel huys te houden dat bestaet In arbeyt ende goeden raet] [Versuymt u niet eert wort te laet, By tijts ontlast u van het quaet] [Een goede Soon, bestaende in deucht, Syn Ouders is een steun en vreucht] [Den onderdanen spaert met vlijt, Doch die hoovaerdich zijn bestrijt] [Tot hoog'ren staet hier menich raken sal, Op dat hy soo met meerder schanden val] [T'uytwendich is gheheel onwis, In smenschen hert de werelt is] [Des menschen geest gestadich in onrust, Niet lyden kan des lichaems minste onlust] [Helpt uwen vriendt uyt synen last, Ghedencket, d'een hand d'ander wast] [Alle weldaet, u bethoont, Sy met dancbaerheyt geloont] [Wie syn moeder heeft ghesogen Wort bequamer opgetoghen] [Voor my selven en de mijne, Ick in't duyster licht en schijne] [T'lichaem dat gheen rust en heeft In syn werc onlustich, sneeft] [Ghestadich heng'len vangt den vis, Die niet volhert niet waerdich is] [Die de luyardy aencleven Wort geen eeren-kroon gegeven] [Wie volherdet met verlanghen, Der eeren kroone sal ontfanghen] [Den engen pat ter vreuchden leydt, Den wyden daermen weent en schreyt]