| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
[De prinses van de moestuin]
Toen de schoolbus hem gistermiddag bij huis had afgezet, was Lutje
Matte meteen naar vaders kamer gerend.
‘Ik ben over!’ riep hij. ‘Kijk maar, hier staat het in mijn
rapport.’
‘Lutje Matte mag naar de volgende klas,’ las vader hardop,
‘maar... Schrijven moet beter.’ Hij
haalde Hanna erbij en zei: ‘Hanna, jij zoekt een boek uit je kast en je zorgt
ervoor dat je broer daar elke dag twee bladzijden uit overschrijft.’
‘Twee bladzijden, dat is ontzettend veel,’ sputterde Lutje Matte
tegen. ‘Ik moet ook nog spelen!’
Maar vader was onverbiddelijk. ‘Je toekomst gaat voor en daarmee
basta,’ zei hij.
Daar zit Lutje Matte nu achter zijn tafel.
Op de allereerste dag van de zomervakantie.
Met een boek voor zijn neus en een pen in zijn mond.
Af en toe neemt hij hem eruit en roept kwaad:
‘Alle kinderen hebben vrij behalve
mij!’
Geen mens die het hoort.
Hanna niet, want zij is buiten aan het poetsen en doen.
Vader niet, want hij is, zoals altijd, bezig in zijn kamer.
Bezig waarmee?
Hij schrijft en hij rekent, gumt weg en verbetert, scheurt vellen
aan flarden of knipt er de rafels vanaf.
Vraag je hem waarom hij dat doet, dan zegt hij: ‘Omdat dat nu
eenmaal moet.’
| |
| |
Als Lutje Matte die avond in bed ligt, kijkt Hanna in zijn
schrift.
Het is nog leeg.
‘Hoe komt dat?’ vraagt ze.
Lutje Matte geeft geen antwoord. Hij slaapt.
Hanna haalt haar schouders op en gaat naar beneden.
‘Vader?’
‘Hm, hm?’
‘Ik heb Lutje Matte naar bed gebracht.
Hij heeft nog geen nachtzoen van je gehad.’
‘Oh?’
‘Ik heb hem voorgelezen en ingestopt.
Ik heb chocola voor je gemaakt, want de koffie is op.’
‘Ja, ja.’
‘Ik heb de afwas gedaan en de was opgehangen...’
‘.......’
‘... je hemden gestreken...’
‘.......’
‘De geit heeft je hoed opgevreten...
Er zit een wolf in de keuken!’
‘.......’
‘De schuur staat in
brand!’
‘Heb je al koffie voor me gezet?’
‘Ik loop weg! Ik ga naar mamma's tuin!’
‘Zei je iets meisje?’
‘Nee, vader, niks.’
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Het is zo stil in huis.
Ik hoor Hanna niet.
Ik hoor alleen maar vogels fluiten.
Misschien slaapt ze nog.
Of misschien is ze wel ziek.
Ze ligt niet in haar bed.
Koos, heb jij Hanna soms gezien?
Je hoeft me niet te zoeken.
Je kunt me toch niet vinden.
Denk aan het verhaal!
Eerst goed lezen.
Dan netjes overschrijven.
Achter het slootje blijven, want daaroverheen is
gevaarlijk moeras.
Hanna
Ze schrijft zelf ook heus zo netjes niet hoor.
In de verboden kamer staat een mand. Die heb ik
nodig.
Breng hem naar de sloot.
Ga dan meteen weer in huis.
P.S. De sleutel ligt onder de mat.
P.P.S. Niet aan vader laten lezen!!!!!
Hanna
| |
| |
Dit lijkt niet meer op de tuin van vroeger, toen mamma nog mijn
moeder was.
Het is hier voller, het is hier kleiner. Er is hier nergens meer
plaats!
Waar is het gras waar ik op speelde?
Hier legde mamma soms een deken.
Daar zaten we op en dan zongen we samen...
Ik weet nog goed dat Lutje Matte dáár in zijn wagen lag.
Nu groeit er een struik!
Hé, tante Moesje, mamma's pop! Waar zou die zijn gebleven?
Ik heb nooit meer aan haar gedacht.
Soms mocht ik haar vasthouden. ‘Heel even, met handjes van
watten,’ zei mamma dan. ‘Héél zacht.’
Ik kan de tuin zo niet laten als ik er wil wonen.
Ik ga hem weer maken zoals hij was.
Het is hier wel stil... Met wie moet ik praten?
Ik wou dat ik nog een moeder had!
Ze is niet verdwenen
Je kunt haar nog horen
In suizelende wind
In fluisterend gras
Ze zingt in de bomen
Dat doen alle doden die bij leven zijn liefgehad.
| |
| |
Wie is daar?
Ik ben het, Lutje Matte.
Wat kom je doen?
Ik moet van Hanna een mand komen pakken.
Ze is vannacht ergens anders gaan wonen
en dus heeft ze spullen nodig.
Wat een verrassing zo onverwacht.
Al die jaren heb ik gedacht
dat hier niemand meer binnen mocht.
Dat mocht ook niet, maar vader zegt
dat ik altijd moet doen wat mijn zusje zegt.
En zij wist waar de sleutel lag.
Gewoon voor de deur, onder de mat.
Daar heb ik hem gevonden.
Pak dan die mand maar
en breng hem naar Hanna.
Tot ziens Lutje Matte.
Tot gauw stem van mamma. | |
| |
Meisjelief, dat ik jou hier zie!
Hoe ben je in mijn moestuin gekomen?
Jarenlang heb ik gedacht
dat de poort voorgoed gesloten was.
Ik kroop door een gat
waar een steen los zat.
En nu blijf ik hier voortaan wonen.
Zozo, je bent weggelopen!
Hoho, mammalief, dat deed jij ook!
En dat was nog erger,
want jij ging dood.
Ach dood, wat is dood? Het is maar een woord
voor als niemand je ziet en niemand je
hoort.
Mijn stem opgesloten,
de sleutels verborgen.
Mijn kamer op slot en mijn moestuin dicht.
Hoe kon ik zorgen dat jij me hoorde?
Ik dacht dat ik niets meer zeggen mocht!
| |
| |
Kan me niks schelen dat Hanna weg is ze is toch een kat - ik moet
altijd alles doen voor haar - nu ga ik schrijven - eerst lezen -
Er waren eens een koning en een koningin, die iedere dag
tegen elkaar zeiden: ‘Ach, hadden we maar een kindje.’ En ze kregen er
steeds maar geen. Toen gebeurde het dat, toen de koningin eens in de tuin
liep om bloemen te plukken, er een roosje tot haar sprak: ‘Als je me spaart,
zul je morgenvroeg je liefste wens vervuld zien.’
- bloemen kunnen niet praten dus is het een stom verhaal -
De koningin spaarde het roosje en ging naar huis.
Toen ze de volgende dag weer door de moestuin liep, hoorde ze opeens
kindergeschrei. Ze boog de struiken uiteen, en daar zag ze, precies op de
plaats waar gisteren nog het roosje stond, een klein meisje. De koningin
nam het kind op en het sloeg meteen de armpjes om haar hals. Zielsgelukkig liep
de koningin met het kind naar huis. ‘Kijk, onze liefste wens is in
vervulling gegaan,’ zei ze tegen de koning. Maar de koning schrok, want de hals
van de koningin zat vol bloedige schrammen. Hij wilde niets weten van een kind
dat haar moeder zo krabde. De koningin nam het meisje mee naar haar kamer.
‘Laat me je nageltjes eens zien,’ zei ze. En ze pakte een schaar om die
vlijmscherpe doorntjes af te knippen. Toen begon het meisje hartverscheurend te
huilen; ze verborg haar handjes en keek de moeder met gloeiende ogen aan.
Daarop gooide de koningin de schaar uit het raam. En nooit kwam ze meer uit
haar kamer. Dag en nacht bleef ze bij het meisje dat ze Rosa had genoemd
en dat haar bij elke omhelzing tot bloedens toe verwondde. Toen de prinses
tien jaar was stierf de koningin. De koning gaf bevel om het meisje van
wie, nu de moeder gestorven was, niemand meer hield, op te sluiten in de
rozentuin waaromheen hij een hoge muur had laten optrekken. Daar zouden
haar nageltjes bij het graven naar voedsel vanzelf wel slijten. En zo
gebeurde het ook.
- nou heb ik nog bijna niks geschreven - alleen maar gelezen - die
koning vind ik niet zo leuk hoor - het is heel zielig - | |
| |
Ik moet wel zorgen dat Lutje Matte elke dag zijn eten krijgt.
Hij is nog te klein om zelf te koken.
Trouwens, vader moet ook eten, anders gaat hij me misschien
zoeken.
Zou hij me missen?
Dat zal wel niet. Hij denkt alleen maar aan zijn papieren.
Maar hoe moet ik eten koken? Er zijn hier geen pannen, geen
messen, geen lepels.
Die moet ik aan Lutje Matte vragen.
En groente? Waar haal ik groente vandaan?
Als ik de brandnetels, de struiken en alle dode takken weghaal,
kan ik misschien nog wel iets vinden.
Mamma was hier altijd aan het werk. Ze zaaide, ze plukte, ze
knipte, ze hakte.
Wat stond er ook weer? Ik herinner me alleen de gouden regen,
omdat ze daar vaak onder zat.
En de appelboom natuurlijk, want daar hing mijn schommel aan.
Toen vader een keer door het bruggetje was gezakt, heeft hij hem
zo lang over de sloot gelegd.
Hij beloofde dat hij hem terug zou hangen. Maar dat is er niet
meer van gekomen.
Ik was toen, geloof ik, bijna zeven. Net als Lutje Matte nu.
Ik hoop wél dat hij elke dag zijn huiswerk maakt. Anders krijgt
hij er later nog spijt van.
Wat een geluk dat ik tante Moesje heb!
Tegen haar kan ik tenminste praten. | |
| |
| |
| |
| |
| |
‘Vader, er stond vannacht een prinses op de muur.’
‘Prinsessen bestaan niet, jongen.’
‘Wel waar, kijk maar in mijn boek.
Precies zo'n zelfde was het.’
‘Ik denk dat je gedroomd hebt, Lutje. Hoe staat het met je
huiswerk?’
‘Hij heeft haar niet gezien, maar ik wel. Dan mag hij ook niet
zeggen dat ik gedroomd heb.
Wat is dat voor geklepper?
Hé, daar heb je die geit van vannacht weer. Hij heeft iets bij
zich.
In de jeweetwel staat een groene spiegelkast met een
krukje. Die moet ik hebben vanavond. Pas op voor het glas!
Hanna
‘Afblijven Koos, dat is vaders pannetje.’
‘Vader! Eten!’ | |
| |
We zullen een vuurtje stóóóken...
Een lekker papje kóóóken...
‘Zo, jij bent vlug terug!
Af!’
‘Je hebt het briefje toch niet opgevreten, hoop ik?
Want ik heb namelijk ontzettend hard een spiegel nodig.’
Laat ik maar niet te veel takken tegelijk verbranden. Straks waait
de rook nog boven de muur uit!
Stel je voor dat Lutje Matte per ongeluk deze kant op kijkt!
Weet hij meteen dat ik hier ben.
Hé, dat is handig! Zo'n vuurtje kan ik toevallig goed
gebruiken...
‘Kieieiep, kieiep, kieiep..!’
Rijstepap met kip, mmm.
Als het klaar is mag Koos het brengen.
Hoewel... die is gek op kip!
Eet hij natuurlijk op onderweg!
Daar moet ik iets op verzinnen.
| |
| |
Ha Lutje Matte, ben je daar weer?
Wat kom je dit keer halen?
Ze wil de groene spinnekast
met het krukje erbij maar pas op voor het glas.
Ik kon het niet zo goed lezen,
want ze had het slordig geschreven.
Waar heb je de stoelen en de tafel gelaten?
Die heb ik vannacht,
toen vader sliep naar de sloot gebracht.
En weet je wat ik op de muur van de moestuin zag,
toen ik mijn hoofd om de deur heen stak?
Een witte prinses.
Hoe raad je dat?
Ik raad het niet. Ik zei maar wat.
Pak dan maar gauw de spiegelkast
en breng hem naar Hanna.
Tot ziens Lutje Matte.
Tot ziens stem van mamma. | |
| |
Goedemorgen, Hanna.
Ben jij het, stem van mamma?
Neem me niet kwalijk dat ik je stoor,
maar waar pluk je al die appels voor?
Ik ga appelstamp maken met appelsla.
En appelmoes na.
Wat er dan over is, pof ik in het vuur.
Je moet niet vergeten ook groente te eten!
Dat moet ik zelf toch weten.
Ik wil me niet bemoeien kind,
maar slaap je wel voldoende?
Hoe kan ik goed slapen?
Het gras is 's nachts nat.
Er zitten brandnetels in. De grond is keihard
en het krioelt er van de mieren.
Moet daar niet iets aan gebeuren?
Ik bedenk wel iets. Ik weet al wat.
Ik ga weer een briefje sturen. | |
| |
- als ze vanavond weer op de muur staat - de prinses - dan ga ik
haar roepen - Rosa ben jij dat - roep ik dan - en als ze ja zegt - is ze het
-
Eenmaal gewend aan haar stenen gevangenis, leerde de
prinses al spoedig hoe ze haar honger kon stillen. Schudde ze aan de boom dan
vielen er rijpe appels omlaag.
- zie je wel dat is die boom van de moestuin - daar gaat Hanna wel
eens appels oprapen - die liggen in het gras bij de muur - er zitten wormen in
-
Van de struiken plukte ze bessen en druiven en met haar
scherpe nageltjes groef ze knollen en wortels uit de grond.
- Hanna kan geen knollen graven - want ze bijt haar nagels af
altijd - waar was ik ook weer - o ja -
Toen het najaar kwam met zijn wilde stormen, regenden er
ontelbare noten naar beneden. De prinses stapelde ze op in een hoek van de
tuin, zodat ze ook gedurende de komende winter geen honger zou lijden. Van
afgewaaide takken bouwde ze nu een hut tegen de kou. Gaten en kieren stopte ze
dicht met mos en graskluiten.
- ik had ook een keer een hut gemaakt - toen logeerde Billie bij
ons - toen was ik pas 5 - die hadden we samen gemaakt - hij had dozen uit
vaders kamer gepakt - Billie - dat mag niet - maar hij doet het toch - toen
waren alle papieren nat geworden - want toen regende het opeens keihard - was
vader ontzettend boos op hem - pak slaag en zo - daarom wil hij nooit meer bij
ons - Billie - en nou ben ik altijd alleen als het vakantie is -
Op zekere dag sprong er een jaarling over de muur. De
prinses strekte haar armpjes naar hem uit en hij vleide zich tegen haar
aan.
- wat is een jaarling ook weer - ga ik even aan vader vragen -
anders snap ik het verhaal niet zo goed -
Hij zegt het is een jong hert die woont in het bos - heb je er een
gezien - en toen zei ik ja - nou ga ik kijken of het al bijna donker is buiten
- | |
| |
Later ga ik bij de zee wonen. Dat lijkt me handiger, daar groeien
niet zoveel planten.
Dan neem ik een huisje met rozen erbij. Alleen maar gele, die vind
ik het allermooiste.
Ik neem ook een groot mens om het huishouden te doen.
Zo iemand als tante Willie. Die kan ontzettend goed werken.
Misschien laat ik Lutje Matte ook wel komen. Dan sturen we hem en
Billie erop uit om vissen te vangen. Als je veel vis eet heb je trouwens niet
zo veel groente nodig.
Tante Willie kan ook heerlijk koken; stokvis met gebakken ui,
wortelstamp met speklappen, knolraap met gesmolten boter... en balkenbrij!
Hmmm...
Soms gingen we bramen zoeken. Daar maakte ze taart van voor bij de
thee.
Ons huis rook toen nog naar een moeder.
Als vader Billie geen pak slaag had gegeven, was ze wel bij ons
gebleven.
Zouden er bij de zee ook bramen groeien?
Ze heeft nog een keer een boek gestuurd.
Mijn lievelingsboek. Er staat een verhaal in over een prinses met
heel scherpe nagels.
Ik hoop maar dat Lutje Matte er zuinig op is. Ik moet hem
schrijven dat hij geen vouwen maakt in de bladen.
Dat hij er met stroopvingers afblijft.
Dat hij anders nog niet jarig is! | |
| |
| |
| |
| |
| |
Het ruikt hier naar eten.
‘Hanna, ben jij daar?’
‘Hanna!’
‘Vader heb jij niks gehoord vannacht?’
‘'s Nachts hoor ik niks, want dan slaap ik.’
‘Heb je Hanna dan niet gezien?
Ik heb haar al een paar dagen niet gezien.’
‘En dat eten dan?’
‘Ik weet nergens van jongen.’
‘Wie heeft Koos z'n bek dan dichtgebonden?’
‘Dat zal hij zelf wel gedaan hebben. Ga maar mooi spelen. Je ziet
dat ik bezig ben.’
‘Koos kom terug! Je mag niet over de sloot.
Dat is veels te gevaarlijk.’
Nou ja, moet hij zelf weten.
Ik snap iets niet.
Dat van Hanna snap ik niet.
Ze woont ergens maar waar dan?
Misschien heeft ze een hut gemaakt in het bos.
Daar liggen heel veel takken los van toen het stormde.
En dat eten dan?
En dat touw om de snuit van Koos?
| |
| |
‘Gatsie Koos! Kijk nou wat je doet!
Ga weg met die vieze poten!
Ik blíjf aan de gang.’
Nou, dan pluk ik die bramen straks maar.
Mijn jurk moest trouwens toch in de was.
De jouwe even zo goed, tante Moesje!
Hè bah, aan de mijne zitten ook al grasvlekken!
Hoe krijg je die er nou weer uit?
Wit is ook zo besmettelijk!
Ik denk dat ik ze maar een keer zwart verf.
Tante Moesje is kwaad!
Ja zeg, moet je even luisteren!
Wat heb je eraan als je jurk mooi schoon is en jijzelf stinkt nog
een uur in de wind?
Nou dan! | |
| |
Zeg Lutje Matte, waarom zo'n haast?
We hebben niet eens met elkaar gepraat!
Hoe gaat het met je vader?
Geen tijd, geen tijd, want Hanna schrijft
dat ik vlug de divan moet halen.
Anders kan ze niet slapen.
Ze ligt 's nachts in het bos op de grond.
Daar lopen wilde dieren rond
en dat is heel gevaarlijk.
Weet je nog hoe het vroeger was,
toen je hier in je moeders armen lag?
Ze leerde je liedjes. Ze voerde je eten.
Hoe kan ik dat weten?
Ik ben het vergeten.
Vroeger is zo lang geleden!
Doe jij maar gauw wat je zusje vraagt.
Tot ziens Lutje Matte.
Tot ziens stem van mamma. | |
| |
Hoe gaat het vandaag met mijn kleine
prinses?
Je moet me maar liever niet storen,
want ik heb het heel druk
met de was en de rest.
Ik heb vlierbes geplukt
en er thee van gezet.
Wil je soms ook een kopje?
Ik neem er vast zelf een.
Ik heb het wat koud.
Denk je nog wel eens aan vader?
Over hem hoef je niet te praten.
Hoe krijg ik verdorie die jurk nou droog!
Ik wou dat de wind ging waaien.
De wind is een wispelturig heer.
Hij houdt zich schuil
of hij gaat tekeer.
Doet wat hij wil zo min of meer.
Maar ik zóú het hem kunnen vragen.
| |
| |
- er zit een stem in die kamer steeds - ik zeg het niet tegen
vader - want dan zegt hij weer - kamers kunnen niet praten - ze kunnen het wel
- ik heb het zelf gehoord - bloemen kunnen ook praten - maar dat heb ik nooit
gehoord - dat staat in mijn boek en wat in een boek staat is echt - de prinses
is echt en die staat er ook in - ik zag haar niet gister - ik riep heel hard -
Rosa ben je daar - maar ze zei niks terug - even verder lezen -
's Nachts slapend op een bed van stro en overdag spelend
in de luwte van de hoge muren brachten ze zo samen de winter door. En nog
altijd was er voldoende voedsel voor beiden.
- ik snap het al - ze lag op het bed van stro - dus kon ze mij
niet horen - het was heel laat al - hoe zou het met haar nagels zijn vraag ik
me af -
Maar toen de sneeuw begon te smelten en de tuin
weerklonk van vogelgezang, werd de jaarling onrustig. Steeds weer sprong hij
omhoog tegen de muur en hij stootte klagelijke kreten uit.
- kan me niks schelen dat hij weg wil -
‘Laat hem bij me blijven goede god,’ bad de prinses maar
haar smeekgebed werd niet verhoord. Toen ze op zekere morgen wakker werd, was
de jaarling verdwenen. Hoe ze ook zocht, waar ze ook riep, ze vond hem
niet.
- ik weet wat - ik maak een tekening voor haar met de groeten van
Lutje Matte - die laat ik wegwaaien - hij is de verkeerde kant op gewaaid -
eerst ging hij nog goed - maar toen fladderde hij ineens naar het bos - wat zal
Hanna wel denken als ze hem vind - de groeten van Lutje Matte - dat ben ik - de
groeten van de divan zul je bedoelen - | |
| |
Ik ga in de bergen wonen later.
Dat lijkt me beter.
Het wemelt daar van de geiten. Heb ik wel eens gelezen.
Dan kan ik een andere kiezen, want die van ons is zo lastig.
Heb ik hem nodig, dan scharrelt hij rond het huis.
Heb ik hem niet nodig, dan loopt hij me voor de voeten.
Of hij zit achter mijn rug aan de sla.
Ik moet steeds op hem letten!
Als je in de bergen een geit wilt melken, loop je gewoon de deur
uit en... hebbes!
Het zou ook goed zijn voor Lutje Matte. Dat hij ze kan hoeden. Als
hij dat een tijdje doet wordt hij op den duur vanzelf een herder.
Hoef ik me over hem geen zorgen meer te maken.
Dan heeft hij natuurlijk wel een fluit nodig.
Die snijd ik dan gewoon uit hout.
Hout genoeg! Bij bergen zijn veel wouden.
Zouden daar ook wolven en beren zitten?
Of roofvogels misschien? Van die grote met die sterke poten!
Ze sleuren wel eens kinderen mee naar hun nesten.
Heb ik wel eens gelezen.
Eigenlijk kun je daar dus nooit naar buiten.
Veel te gevaarlijk!
Maar ja...
Wat dan? | |
| |
| |
| |
| |
| |
‘Vader jij gelooft me nooit hè?’
‘Toch wel, als je maar geen kletspraatjes verkoopt.’
‘Wonen prinsessen wel eens in gewone huizen en kunnen ze divans
ophijsen?’
‘Ja hoor.’
‘Vader?’
‘Wat nou weer.’
‘Het is niet echt gevaarlijk als je over de sloot gaat hè?’
‘Nee hoor.’
‘Nou, dan ga ik maar weer.’
‘Ze heeft hem echt opgehesen Koos.
Zal Hanna wel boos zijn, want zij wou hem.’
Alles moet schoon zijn voor als Rosa komt.
Vannacht ga ik haar halen.
Dan kunnen we samen spelen.
Ik weet zeker dat ze geen lange nagels meer heeft.
| |
| |
Wie bakte het brood?
Dat deed de moeder.
Dat kan niet, dat kan niet,
want de moeder was dood.
Wie deed er de was?
Dat deed de moeder.
Dat kan wel, dat deed ze
toen zij er nog was.
Wie las er je voor?
Dat doe ik zelf.
Dat kan niet, dat kan wel
want ik ben al groot.
En waarom doet het je vader niet?
Ik heb het gevraagd,
maar hij luistert niet.
‘Ik moet weer alles alleen doen zeker! Jij zit maar lekker op de
divan! En hij is toch al zo zwaar...
Weet je wat leuk zou zijn, tante Moesje?
Dat jij groot was. Bij voorbeeld even groot als ik.
Dan kon je me helpen duwen...
Volgend jaar mei zet ik je in de regen.
Daar word je groot van, wist je dat? Daar ken ik ook 'n liedje
van.
In ieder geval hoeven we niet meer op de grond te slapen.
En dat is al heel wat.’
| |
| |
Niet dat het me kan schelen.
Maar ik zou tóch willen weten
waarom mijn piano wordt weggereden.
...
Hé Lutje Matte, hoor je me niet?
Ik hoor je wel, maar ik luister niet
want ik ben ontzettend druk bezig.
Het is toch geen doen, dat een jongen van
zes
met zo'n zwaar gevaarte moet slepen!
Laat me nou maar, hij is niet zwaar
en ik ben trouwens bijna zeven.
Wat Hanna nu toch in haar hoofd heeft
gehaald.
Ze kan er niet eens op spelen!
Mis, mis, als je denkt dat hij voor Hanna is.
Ik heb hem nodig voor de prinses.
En meer hoef je niet te weten.
Aju stem van mamma.
Al goed Lutje Matte, tot ziens. | |
| |
Wat heb je dat mooi ineen gepast
mijn tuin en mijn kamer tezamen.
De hemel het dak en een vloerkleed van gras.
Als vader en Lutje dat zagen!
Hanna!..., Hanna, slaap je?
Ik slaap niet en ik luister niet.
Ik wil er geen woord over horen.
Want ik ben hier gaan wonen
en zij blijven daar!
Dat denkt ze maar, dat denkt ze maar,
meisje van pas elf jaar.
Vandaag zonder zorgen; nu is het nog zomer,
struiken vol bessen en vruchten aan bomen.
Maar wat moet het morgen
als stromende regen
haar droom zal verstoren?
Wie kan dat voorkomen, kind?
Wie spreekt de taal van de wind?
| |
| |
- net goed dat de jaarling weg is - nou is ze alleen - en dan is
ze blij dat ik kom - dan zeg ik - ik kom je halen - er zit zweet op mijn
lichaam van het duwen - vanavond is het nog veel verder - en als hij dan bij de
muur staat - klim ik erop en dan roep ik - prinses Rosa - wil je bij ons wonen
- dan roept ze - hoe weet je hoe ik heet - en dan zeg ik - je staat in mijn
boek - en dan geef ik het aan haar dat ze het zelf kan lezen -
Ontroostbaar liep de prinses door de tuin heen en weer.
Ze at nauwelijks meer. Haar wangen werden bleek en haar krachten namen langzaam
af.
- toen met die divan was ze nog heel sterk - dat was gister -
Pas toen de zomer kwam leefde ze weer op. Van klei
vormde ze potten die ze liet drogen in de zon. Ze sloeg vuur in dorre twijgen
en takken en daar kookte ze het heerlijkste voedsel op. Wat ze niet zelf opat
liet ze staan voor veldmuizen, fretten, vogels en insekten. Ze plukte bloemen
en bond die tot bundels. Dit alles om zich te verzoenen met haar droevig
lot.
- ik ga ook bloemen plukken - die zet ik op haar kamer die eerst
van Hanna was -
Op een avond, de zomer liep reeds ten einde, hoorde de
prinses achter zich het geluid van ploffende hoeven op de zachte grond. Met een
ruk draaide ze zich om en daar zag ze, tussen de appelboom en de muur, de
jaarling die nu was uitgegroeid tot een prachtig hert. Ze rende naar hem
toe en sloeg haar armen om zijn hals. Tranen van vreugde stroomden uit haar
ogen en gleden langs de pels van het dier dat zich langzaam oprichtte en sprak:
‘Ik kom je halen’.
- ja dat was ik - wacht maar - ik kom eraan - | |
| |
Later word ik, denk ik, zangeres.
Dan ga ik alle liedjes zingen die ik van mamma heb geleerd.
Als je zangeres wilt worden moet je veel oefenen. Dus heb ik de
piano nodig.
Ik kan er Lutje Matte niet om vragen. Voor een ventje van zijn
leeftijd is die veel en veel te zwaar.
Waar zou hij trouwens moeten staan? Buiten tegen de muur?
Ik zou er een schuurtje omheen kunnen timmeren. Dat is niet zo
moeilijk. Gewoon wat planken aan elkaar.
Als ik deze jurk nou eens zuinig bewaar en er glittertjes op
naai?
Dan kan ik hem later nog aan.
En wat voor schoenen er dan bij?
Wacht even... in mamma's kast... die witte met die hakken!
Had ik ze maar vast hier. Ik kan ze zolang in de mand bewaren.
Dan kan er tenminste niks mee gebeuren.
Lutje Matte speelt wel eens met lucifers!
Er is nu niemand meer die op hem let.
Stel je voor dat er brand van komt. Dan ben ik mooi mijn schoenen
kwijt.
Ik moet ze voor de zekerheid meteen maar vragen.
Waar heb ik mijn pen?
Ik zou ook wel schrijfster kunnen worden...
Dan kan ik meteen beginnen.
Ik weet genoeg verhalen te verzinnen. Niks aan.
Bovendien, wie zelf verhalen maakt hoeft nooit een boek te kopen
of te krijgen...
Ja, laat ik dat maar doen. | |
| |
| |
| |
| |
| |
Ik ben het verhaal nog vergeten.
Ik heb het er maar uitgescheurd, anders kan ze niet weten waar het
staat.
De blaadjes moeten maar even onder de klep.
Dan kunnen ze niet wegwaaien.
Ze komt wel mee
Ze komt niet mee
komt wel mee
komt niet mee
komt...
ààààààh!
| |
| |
Hè?
Waar zijn ze gebleven?
‘Heb jij dat gedaan?’
‘Ik zal 'm leren! ik zal 'm leren!’
‘Stop! Stòòòp! Dierenbeul dat je d'r bent!’
‘Hij heeft het verhaal opgegeten ...klein stukje nog maar van
over...’
‘Welk verhaal?’
‘Van de prinses!’
‘Welke prinses?’
‘...Jij, ...Rosa!
Nee...Hanna!
Hè?
Hèèè?’
| |
| |
| |
| |
| |
| |
- dat was pas een harde wind vannacht - kom gauw achter de muur
zei Hanna - en toen trok ze me door een gat - waar is de prinses vroeg ik nog
per ongeluk - kom mee op de ladder zei Hanna - hou me goed vast - toen klommen
we omhoog - en weet je wat we zagen - we zagen vader - die waaide door de lucht
met al z'n papieren derbij - pas op riep Hanna - hij botst tegen de muur - maar
dat was niet zo - want daar was een poortje met alle stenen los - we gingen
gauw omlaag - en opeens was hij ook in de moestuin - heb je je pijn gedaan
vroeg Hanna - maar hij zei nee hoor - hij is wel maf want hij denkt dat hij nog
in ons huis is - hij zegt o jee het dak is eraf gewaaid - morgen ga ik het weer
maken - maar hij is ook lief want hij zegt tegen mij - heb je nog aan je
verhaal geschreven - en toen zei ik de geit heeft het opgegeten - kon hem niks
schelen - hij zei och jongen wat kan het ook schelen die geit - ik ben net zo
goed mijn papieren kwijt - zal ik ze oprapen vroeg ik toen - maar hij wil ze
niet meer - ik heb er genoeg van zegt hij - ik ben blij dat ze eindelijk weg
zijn - en toen zaten we nog heel lang bij het vuur - nu ga ik slapen want ik
ben er moe van - | |
| |
Wat een verschrikkelijke wind vannacht! Het gebeurt wel meer dat
het zo maar gaat waaien.
Een tijdje geleden waaide het dak van het kippehok af.
Maar toen regende het ook. En dat was het rare van deze keer.
Niks geen regen, alleen die wind. Het leek wel een storm!
Het duurde heel even, maar vaders papieren lagen tot hier in de
tuin. Hijzelf lag er ook.
Ik was even bang dat hij zich pijn had gedaan, maar dat viel
mee.
Nou kan ik de zee en alles wel vergeten.
Blijf jij maar zitten, Hanna, waar je zit.
Doe je even dit?
Wil je even dat?
Zul je even zus? Zal je even zo?
Ik doe het niet meer!
Ze bekijken het maar.
Mij hoeven ze niks meer te vertellen.
Lutje Matte niet!
Vader niet!
En die stem kan me ook gestolen worden.
Toch leek het of vader blij was dat hij me weer zag.
Hij zei: ‘Wat is het hier gezellig. Precies zoals het vroeger
was.
En dan die planten! Ze hebben jaren geen water meer gehad en toch
staan ze er prachtig bij! Je hebt groene vingers, jij.’
Het lijkt wel of hij denkt dat we in mamma's kamer zijn, want hij
keek omhoog en zei: ‘O jee, het dak is van het huis gewaaid! Ik zal het meteen
morgen maken’. | |
| |
Geen mens meer thuis in het lege huis.
Een kast vol verhalen
en meubels van schaduw.
Dat is wat er bleef.
Er valt niets meer te halen.
De thee in de pot
op de onderste plank
werd koud en de klok
op de bovenste plank
staat al jaren op kwart voor tien.
Hond jaagt de kat, zat een duif achterna.
En de geit die slaat hen gade
met zijn barnstenen blik en zijn bleke sik
door een kiertje van de deur.
Een blaadje zou hem wel smaken;
zo'n ritselend knisperend kinderverhaal.
Maar hij wacht liever tot vanavond,
als de dieren zijn verdwenen.
Dan kan hij er rustig aan eten
zonder pak slaag achterna. | |
| |
Lutje Matte ligt te slapen.
Vader timmert van oude planken
een dak op de moestuin.
Hanna dekt de tafel met kaarsen en bloemen.
‘Wil je alvast een kopje soep?’ vraagt ze.
En op haar wangen zitten vegen van tranen van spijt.
Schuilplaats weg, staat ze weer te zorgen.
Staat ze weer te doen
wat ze altijd deed.
Zul je zien dat hij weer geen antwoord geeft!
Maar dan zegt vader
met zijn mond vol spijkers:
‘Ja graag, lief kind.
Als ik jou toch niet had!’
Nou ja, wie zoiets te horen krijgt!
Hanna is meteen haar boosheid kwijt.
Trouwens, voor wie weg wil lopen
staat aan de andere kant van de tuin
een geel stenen huis met de deur wijd open.
|
|