| |
| |
| |
De Armada
Het eigenlijke staatshoofd van het zestiende-eeuwse Spanje was God Almachtig, zijn grondwet het alleenzaligmakende Katholieke Geloof, de handhaver dezer grondwet: Gods meest toegewijde dienaar koning Filips ii.
Wie deze constellatie voor ogen houdt en haar beziet in een door zon en droogte geschroeid land, dat nog pas kortelings met het zwaard op een vreemde overweldiger was terugveroverd, zal het merkwaardige feit begrijpen dat op de admiraalsvlag van Medina Sidonia niet Filips' wapen, noch enig Castiliaans of Aragonees embleem prijkte, maar niemand minder dan Christus aan het Kruis zelf, geflankeerd door zijn hemelse Moeder en Maria Magdalena.
Want de tocht van de Armada was wel een militaire krachttoer en 't slotaccoord van 'n wereldpolitiek, maar hij was vóór alles een kruistocht, georganiseerd als uiterste consequentie van een totalitair begrepen en beleefd wereldplan Gods, en als zodanig de laatste onderneming in grootse stijl voortvloeiend uit het rechtlijnig Middeleeuws denken.
Nog eenmaal balt een groot volk zijn totale kracht samen in dienst van de christelijke idee; nog eenmaal, en voor het laatst, dekken alle sociale, politieke, economische en geografische aspecten van een militair project de grondregels van de katholieke kathechismus. Dan is de creatieve kracht van het katholicisme als totalitaire wereldidee ook definitief voorbij, en het verschrompelt snel tot de eerbiedwaardige reliek, zoals wij het thans kennen, een partij onder de partijen.
Want lang vóór dat beslissende jaar 1588 had een Italiaan Vergilius al in de Goddelijke Comedie binnengesmokkeld, 'n proces dat zijn bekroning vindt in het Sixtijns plafond, waar Griekse goden en ontklede heroën, in schijn nog Christus' kruisdood, in werkelijkheid de heerlijkheid des vleeses komen bezingen. Kortom: het humanisme verzoent het goddelijk mysterie harmonieus met de aarde, maar de harmonie wordt in 'n verstoffelijkt geloof meer aards dan goddelijk mysterieus, wij zien Golgotha in de Olympus verzinken, en de steen, die Christus niet had om
| |
| |
zijn hoofd op te leggen, groeit uit tot die gigantische kerker op Petrus' graf, waarin zijn opvolger met al zijn gecompromitteerde geestelijke waarden nu nog gevangen zit.
Maar de geest leeft, dus schept. Hij slaat in de Hervorming het puin der eeuwen van zich af, en het creatief antwoord op het humanisme is de ontstoffelijking (maar tegelijk ook de versplintering) in het Protestantisme.
Dit bouwt dan ook geen Chartres meer en geen Toledo, maar in plaats van de Sint Pieter schenkt het ons een Matthäus Passion. Om ook op zijn beurt, te vervallen tot partij, en krachtens zijn wezen te versplinteren tot de onmacht der vormloosheid.
Maar partijschap is in wezen onverenigbaar met christendom, God eist door Christus de mens en zijn wereld totaal, en de consequentie der stoffelijke vormgeving zou opnieuw voeren, en voert bij de katholieke kerk in feite nog onverminderd tot de staat met God Almachtig als staatshoofd, de kathechismus als grondwet, en als handhaver dier grondwet een nieuwe Filips ii.
Als zodanig blijft de Armada als uiterste consequentie bizonder actueel, vooral sinds de donderbus evolueerde tot Sherman-tank en de loden kogel tot atoombom.
Wanneer de voor die dagen indrukwekkende vloot op 14 mei 1588 vanuit Lissabon eindelijk zee kiest telt zij bijna honderdveertig schepen, te weten vier zware slag-galjassen, vijfenzestig zware galjoenen, vier galeien, vijfentwintig hoekers, dertien loggers, en verder nog de nodige adviesboten, patassen, karvelen, pinassen etc. Er waren, alles inbegrepen, ruim 30.000 man aan boord.
Hiervan zijn 19.000 man troepen van het eigenlijke invasieleger, dat zich moest voegen bij dat van Alexander Farnese, hertog van Parma, die vanuit de Zuidelijke Nederlanden zou worden overgezet om Engeland snel en doeltreffend te bezetten.
Al wat in Spanje groot was, of het alsnog door roemrijke daden wilde worden, ging rijk uitgedost mee; benevens keurkorpsen uit Napels, Milaan, Portugal enzovoort.
Vooreerst was daar de bloem van Spanje's beproefd soldatendom, die wij terugvinden in allerlei klinkende namen van bevelhebbers, onderbevelhebbers, schout-bij-nachts en kapiteins. Verder de rijke hoogadellijke vrijwilligers (aventureros), die het aan hun eer en naam verplicht waren in zo'n grootse onderneming een rol te spelen, en die op eigen kosten meegingen met medeneming van uitgebreide hofhoudingen, kisten ducaten en wat dies meer zij.
| |
| |
Dan 'n reeks adellijke semi-vrijwilligers, die 'n gedeelte van de reis uit de staatskas vergoed kregen (entretenidos), eveneens met gevolg. Verder was er 'n flinke rechterlijke macht aan boord om tucht en orde streng te handhaven, en 'n hospitaaldienst met doktoren, chirurgijns en personeel. Honderdtachtig monniken voor de geestelijke verzorging, waaronder Franciscanen, Augustijnen, Carmelieten, Dominicanen en Jezuïeten.
Tenslotte 'n afdeling cavalerie, met bijna tweehonderd paarden, voorzien van de nodige paardenknechts, smeden, timmerlieden, en 'n uitgebreide fourageringsdienst, met slagers, koks, wijnmeesters etc. De vloot had ruim 2400 stuks geschut aan boord, 123.000 zware kogels, 237.500 kilogram kruit en bijna 60.000 kg lood. Verder waren alle soldeniers, matrozen en huurlingen bij het begin van de reis voor twee maanden uitbetaald, terwijl onnoemelijke bedragen aan goud en andere ducaten aan boord waren voor onvoorziene omstandigheden, benevens kostbaarheden van allerlei aard als geschenken aan trouwgebleven Engelse edellieden, plus nog de gehele soldij voor Parma's leger enzovoort.
Filips' orders aan zijn admiraal zowel als aan Parma (waarin hij de tocht voortdurend als ‘Gods eigen zaak’ betitelt), geven blijk van een diepgaande kennis der materie.
Uitgewerkt tot in de kleinste details geven 's konings instructies een strategisch goed doordacht hoofdplan aan, benevens nog allerlei andere actiemogelijkheden voor in geval van nood. (‘Hetgeen God in Zijn goedheid zal verhoeden, en slechts geschieden zal als straf voor onze zonden’).
Medina Sidonia mag pas slag leveren als hij wordt aangevallen. Kennelijk heeft Filips een zege zonder bloedvergieten als eerste ideale doel voorgestaan en heeft hij van het verschijnen van zijn monstervloot alleen al het nodige effect verwacht.
Hier had hij overigens gegronde redenen voor. Zijn voor die tijd uitstekend georganiseerde geheime dienst had hem bericht dat Elisabeth's macht helemaal nog niet zo hecht gegrondvest was als men wel dacht, dat er zelfs te Londen nog 'n beduidende oppositie bestond, dat het lagere volk zeer ontevreden, en tweederde van de adel nog Rooms was. Daarbij was het Engelse leger en waarschijnlijk ook nog de vloot verre de mindere van hun Spaanse tegenstanders.
Als de admiraal dan ongehinderd tot Kaap Margate zou zijn opgezeild, moest hij Parma met zijn landingsleger uit Duinkerken halen en overzetten. Deze zou dan het opperbevel over alle operaties te land behouden, Medina Sidonia mocht zich alleen ontfermen over de bewegingen van de vloot. Indien de zaak niet geheel volgens de richtlijnen zou verlopen,
| |
| |
moest Medina Sidonia het eiland Wight bezetten en na dit tot 'n hecht bruggehoofd te hebben opgebouwd, van hieruit met Parma in contact treden.
Pas na de bezetting van Engeland (die, als onder Gods zegen alles mee zou lopen, praktisch neer zou komen op 'n militaire wandeling) mocht de activiteit verplaatst worden naar Schotland en Ierland, en pas later naar de opstandige Nederlandse gewesten.
Zoals gezegd, ook Parma had zijn uitvoerige en gedetailleerde instructies, tot en met het gijzelen van een aantal Engelse edelen toe.
Filips' strenge eisen omtrent houding en gedrag der manschappen vinden we bijna als gecopieerd terug in Medina Sidonia's orders aan zijn kapiteins, die niet veel onderdoen voor een kloosterregel van een missionerende orde.
Ter illustratie volge hier een passage in de vertaling van Brouwer:
‘Ten eerste en voor alles moeten allen begrijpen dat de voornaamste reden van Zijne Majesteit voor deze onderneming is geweest, en nog is, God onze Heer te dienen, en vele volken en zielen tot Zijn Kerk en schoot terug te brengen, volken en mensen die nu door de ketters, vijanden van ons heilig katholiek geloof, worden verdrukt, en onderworpen zijn aan hun dwaalleringen en onheilen.
Teneinde dat allen, gelijk wij verplicht zijn, het oog op dit doel gevestigd houden, gelast ik U allen te bevelen te gaan biechten en ter communie te gaan voordat zij zich inschepen. En laten zij dit met zoveel wroeging over hun zonden doen als ik van U allen mag verwachten. Dit moeten wij doen opdat God door deze voorzorgsmaatregelen van ons en de ijver waarmee wij Hem zulk een grote dienst gaan bewijzen, ons zo moge leiden en sturen als het Hem uitkomt.
Eveneens gelast ik allen, dat zij er in het bizonder voor waken dat niemand op deze vloot vloekt of God, Onze Lieve Vrouw of de Heiligen lastert, op straffe van streng daarover onderhouden en daarvoor heel zwaar gestraft te worden. Dit geldt ook voor minder ernstige vloeken.
Daar de voornaamste aanleiding tot vloeken het spel is, moet gij dit zoveel mogelijk beletten. De verboden spelen mogen volstrekt niet geduld worden. Onder geen voorwendsel mag er 's nachts gespeeld worden.
Om alle ongelegenheden ten nadele van leger en vloot te voorkomen, verklaar ik bij deze dat ik een algemene en bizondere schorsing van persoonlijke vijandelijkheden gelast... Ik beveel nadrukkelijk dat niemand deze godsvrede verbreekt, op straffe van eerloos en schuldig aan hoogverraad te worden verklaard en daarvoor te worden gedood.
| |
| |
Omdat iedereen weet hoezeer men Onzen Heer ermee beledigt als men publieke vrouwen of vriendinnen laat meegaan op vloten als deze, gelast ik dat er geen enkele vrouw op de Armada mag ingescheept of meegenomen worden. En ik beveel de gezagvoerders en schippers dat zij geen vrouwen aan boord laten komen... Elke morgen moeten de scheepsjongens aan de voet van de grote mast het morgengebed doen, en 's avonds moeten zij een Weesgegroet opzeggen. Enkele dagen, op zijn minst 's zaterdags, moeten zij ook een Salve met bijbehorende litanie bidden.’ Enzovoort.
De namen der schepen vormen al op zichzelf een driedubbele litanie van alle heiligen, en de wachtwoorden-van-den-dag zijn dienovereenkomstig. Ze zijn voor zondags Jezus, voor 's maandags Heilige Geest, voor 's dinsdags De Heilige Drievuldigheid, voor 's woensdags Sint Jacob etc.
Hoe de enorme en zo rijk gevarieerde vlootbevolking deze brave regels naleefde moge blijken uit het bericht dat Medina Sidonia de 14e juli naar de koning afzond:
‘... ik heb alle biechtvaders op een eilandje in de haven aan land laten zetten. Daar heb ik toen een paar tenten laten opslaan en altaren laten plaatsen. Vervolgens heb ik bevolen het eiland goed te bewaken en heb toen de compagnieën van de verschillende eskaders aan land laten gaan. Het land- en zeevolk heeft zich zo goed van zijn plicht in dezen gekweten, dat er volgens de biechtvaders tot op heden al meer dan achtduizend man gebiecht en gecommuniceerd hebben.
Dat is een schat zo groot, dat ik haar voor het kostbaarste kleinood van de Armada houd’...
De 14e mei dus zeilt de Armada de haven van Lissabon uit, en dan is meteen die ontzettende reeks van alle denkbare tegenslagen begonnen, die een vloot ook maar kúnnen treffen, en die allen tezamen de schrikkelijke ondergang van Filips' stoutste droom hebben bewerkstelligd.
Meteen is de wind uit de verkeerde hoek, de vloot drijft af, sukkelt dan tegen wind in 'n eind vooruit, komt in een stortbui, dan in een kleine storm terecht en bereikt na veel moeite en in een onstuimige zee op 19 juni de haven van La Coruña. Alwaar geconstateerd wordt dat er ongeveer 30 schepen met 6000 man vermist worden. Men houdt uitgebreid scheepsraad en wacht af; de admiraal blijft in nauw contact met de koning. En als dan tegen half juli vrijwel alle vermiste eenheden weer binnengedruppeld zijn, is men tegen de twintigste weer zeilklaar, waarop de 22e juli de definitieve afvaart volgt uit de haven van La Coruña. Drie dagen later komt Engeland in zicht.
| |
| |
Met elf zwaar gehavende brokstukken, beladen met geestelijk en lichamelijk gebroken menselijke wrakken, keert Medina Sidonia op 22 september te Santander terug.
In de weken en maanden daarna duiken, overal verspreid, nog ruim vijftig andere eenheden op.
Meer dan de helft is en blijft verdwenen, en mét hen ruim 20.000 manschappen, waaronder de bloem van de adel.
Wat er nog aan bevelhebbers het moederland bereikt, sterft in de dagen daarna van wroeging, smaad en opgekropte ellende. Alleen Medina Sidonia zelf gaat, hoewel gebroken, naar zijn landgoed terug en beleeft als teruggetrokken man nog een rustige, oude dag.
Hoe de verpletterende tijding Filips bereikte is niet helemaal bekend. Froude, Tilton, Prescott, Llorca, Brouwer, Bertrand noch Pfandl gaan hier enigermate dieper op in.
Gedurende het eerste deel van de tocht had Medina Sidonia de koning volgens zijn wens zo veel mogelijk op de hoogte gehouden door het uitzenden van snelle pinassen en andere kleine boten, waarop berichtgevers met eigenhandig geschreven brieven.
Ook weten we dat de inspecteur-generaal van de Armada, Don Jorge Manriquez, de nacht van de 7e augustus niet meer terug aan boord kon. Hij is toen over land naar Spanje teruggereisd en heeft de koning het eerste uitgebreide ooggetuigenverslag gebracht.
Hij had echter maar 'n klein, en wel het minst rampspoedige, gedeelte van de tocht meegemaakt, kon Filips dus wel 'n reeks onaangename episodes melden, maar moest daarbij als slotsom constateren, dat de gevechtskracht van de vloot vrijwel onverminderd, het moreel der manschap ongeschokt was. De overwinning was toen niet alleen nog mogelijk, maar in de vrome overgave van de koning, die deze minder aangename berichten als even zovele vingerwijzingen Gods opvatte, zelfs nog geheel zeker.
De negentiende-eeuwse Hollandse schrijver J. Scheltema, die zijn wetenschap voornamelijk uit Strada en Bor geput heeft, meldt dat Medina bij aankomst in Santander de edelman Antonio Mendez naar het Escoriaal zond.
Strada legt bij deze gelegenheid Filips het niet onaardige antwoord in de mond: ‘Ik heb mijn vloot uitgezonden om Engelsen, niet om de elementen te bestrijden’.
Maar dit alles is vrij aanvechtbaar, evenals vele andere lezingen. Het betrouwbaarst lijkt mij de vrij uitvoerige reportage van de dominicaner pater Juan de Vittoria, die de gehele tocht aan boord van het admiraalsschip,
| |
| |
dus in de onmiddellijke nabijheid van Medina Sidonia, heeft meegemaakt.
Deze meldt omtrent de onderhavige berichtgeving: ‘De hertog zond bij zijn terugkomst kolonel Don Francisco de Bobadilla, een kundig en dapper soldaat, van Santander naar Zijne Majesteit met zijn journaal. Don Francisco prees de hertog en zeide dat deze zich flink had gedragen, en hij zelf en zijn adviseur in alle opzichten de bevelen waren nagekomen welke gegeven waren... Don Francisco is een paar dagen later gestorven...’
Er zijn echter gegronde redenen om aan te nemen dat het uitgebreide journaal pas later volgde, maar dat de zieke en levensmoede hertog Don Francisco ijlings naar de koning heeft gezonden met zijn schreeuw om hulp, vervat in de brief van 23 september, geschreven in de baai van Santander.
En het merkwaardige is nu dat in deze brief de verpletterende nederlaag eigenlijk niet beschreven staat. De hertog verwijst voor een en ander naar een eerder bericht, dat hij vanuit de baai van Edinburg verstuurd heeft. Maar toen was de genadeslag (de orkaan boven Schotland) nog niet toegebracht.
Verder neem ik aan dat dit eerdere bericht de koning nog niet bereikt had. (Nergens wordt er tenminste van gerept.)
De koning heeft dus voor het eerst de ware toedracht der zaak moeten vernemen uit de mond van De Bobadilla, terwijl het perkament, dat deze hem namens de admiraal overhandigde, wel overloopt van ellende en ontberingen, maar nergens met zoveel woorden meldt hoe de vork in de steel zit.
Men bedenke nog daarbij dat in die dagen vele zeelieden van verre reizen ziek terugkwamen, tengevolge van scheurbuik en allerlei andere complicaties, en dat bijvoorbeeld ook in de grote overwinningsslag van Lepanto de helft der Spaanse mankracht bezweek.
Medina Sidonia's lamentaties waren als zodanig dus nog niets aparts. Daarbij was hij 'n geboren pessimist. Al zijn brieven aan de koning getuigen van 'n voorzichtigheid en negatieve weekheid, die van alle zaken het meest en het eerst de schaduwzijden naar voren brengen.
Hij kreeg bijna 'n beroerte toen hij zijn aanstelling tot admiraal van de Armada vernam, schreef onmiddellijk aan de koning dat hij ten enenmale onbekwaam en deze hoge eer niet waardig was.
En te La Coruña was hij, na de eerste tegenslagen, al even snel bereid in een wijdlopige en defaitistische brief (24e juni) de koning de hele tocht maar af te raden. Terwijl hij eigenlijk nog beginnen moest!
Er ontstond in Filips' verwachtingsvolle geest dus een plotselinge schrij- | |
| |
nende disharmonie tussen het schrijven van zijn vertrouwde admiraal en het relaas van de bode.
Welnu, deze disharmonie was in wezen de disharmonie van de toenmalige wereld, en in wezen is het de disharmonie ook van deze onze wereld. Een sprankje hiervan te belichten zij de opgaaf van dit drama.
| |
Filips II
Het is ondoenlijk de ondeugden op te sommen, die aan Spanje's roemrijkste koning in de loop der eeuwen zijn toegeschreven: hij is vrijwel van alles beticht wat slecht en onbetamelijk was of het sindsdien geworden is.
En dat is te begrijpen, want vooreerst was hij in laatste instantie de veroorzaker en onverzoenlijke onderhouder van zoveel rampen en vijandschappen als slechts weinige grootheden in de geschiedenis voor en na hem zijn geweest, maar tegelijk heeft ook zijn ingeboren terughoudendheid en hoog ontwikkeld Spaans eergevoel hem tot zijn dood weerhouden zich ooit tegenover ingebrachte beschuldigingen en aantijgingen te rechtvaardigen.
Met waarlijk christelijke lijdzaamheid heeft hij als Job op de Voorzienigheid en op de tijd vertrouwd. Welnu, die hebben erg langzaam voor hem gewerkt, en ofschoon vele ernstige onderzoekers reeds lang een zuiverder visie op zijn persoon gekregen hebben, schijnt vooral de brede massa afstammelingen van zijn vroegere vijanden, vooralsnog niet bereid de opvattingen over de eenzame van het Escoriaal te wijzigen.
Het beeld dat een objectief onderzoek, met in achtneming van de nog niet zo lang geleden ontdekte bronnen, (te beginnen met Gachard 1885) van de man opwerpt, staat dan ook in fel contrast met de verschrikkingen die in zijn naam ontketend zijn.
Maar alvorens met dit eigenlijke onderzoek te beginnen, volge hier eerst een summiere opgave van enige factoren en situaties die Filips' houding bepaalden op de avond dat de handeling van het hierna volgende toneelstuk plaatsgrijpt.
| |
1. Het herstel en de verdediging van de katholieke godsdienst
Van zijn moeder, Isabella van Portugal uit de stam der Aviz, erfde de jonge Filips de diepgewortelde katholieke vroomheid.
Maar het is vooral zijn leermeester Siliceo geweest die deze vroomheid onverzoenlijk en strijdbaar heeft gemaakt. De moeder stierf in Filips'
| |
| |
twaalfde levensjaar, en toen zijn cosmopolitische vader (bewonderaar en jarenlang beschermer van Erasmus) op zijn vele reizen door Europa omzag naar een waardig opvoeder, viel zijn keus op de eminente humanist van Friese afkomst, Viglius.
Welk een geheel ander aanschijn zou Europa (en de hele wereld) wellicht gehad hebben als dit aristocratisch Spaans temperament in de tijd van zijn grootste ontvankelijkheid bevrucht en gevormd was geworden door een koel en harmonisch noordelijk humanisme!
Maar om nog steeds niet geheel opgehelderde redenen weigerde de Fries, en zo valt tenslotte de eer te beurt aan de volijverige, maar geborneerde, stugge en eenzelvige kamergeleerde Juan Martinez Guigeno, (verlatijnst Siliceo, kiezelsteen) later aartsbisschop van Toledo. Van hem leert de jonge prins een gedegen inzicht in allerlei zaken, maar vooral leert hij van hem dat de wereld door Spanje zal moeten worden verlost van de gesel der ketterij, dat het Spaans de enige cultuur- en handelstaal zal zijn, slechts gecompleteerd door de taal der wetenschap: het Latijn.
Door hem wordt dit prille gemoed geïnfecteerd met rassenwaan, met onverzoenlijke stellingname tegenover al wat naar hervorming zweemt, ja met wantrouwen tegenover ieder scheppend element dat niet uit de boezem de Spaanse staatskerk is ontsproten. (Men zie de aanvankelijke lijdensweg der Jezuïeten.)
Kortom, de opvoeding van de begaafde prins is grondig en bewerkelijk geweest, maar in hoge mate eenzijdig en lineair, en als de keizerlijke vader op het einde van zijn leven de toekomstige drager der wereldcultuur uit zijn schat van rijke ervaringen laat putten, dan hebben deze wijze raadgevingen slechts de werking meer van correcties en randnoteringen bij een reeds totaal gevormde en doelgerichte geestelijke structuur.
Zo treedt de gerijpte man in 't strijdperk der grootse worsteling die zijn tijd beheerst: het drama der godsdienstoorlogen, de agonie der eenheid in Christus. Voor hem geen kwestie meer van bedenking, onderhandeling of vergelijk, hij heeft allang partij gekozen, hij is partij, en werkt tot zijn dood aan zijn welomschreven, ondubbelzinnig en onherleidbaar ideaal: de overwinning van de strijdende Kerk op aarde. Als 'n soort majestueuze patroonheilige van de latere katholieke partijman.
Dit element, het religieuze, is de eerste en diepste drijfveer van al zijn daden geweest, omdat deze trek in zijn geestelijke structuur het diepst geworteld lag. En hij heeft deze roeping gevolgd op de zuiverste en kerkelijk volmaaktste manier:
Vooreerst heeft hij zelf het voorbeeld gegeven van een vroom en
| |
| |
deugdzaam leven, dagelijks volhardend in gebed en lijdzaamheid, sober, ootmoedig en vol toewijding aan zijn taak, alle laster en miskenning ten spijt.
Verder heeft hij zich altijd de gehoorzame dienaar van de Paus getoond. In dit verband heeft hij zelfs het indrukwekkendste getuigenis afgelegd van zijn zielenadel.
Als hij de merkwaardige Paus Paulus iv, (die een groot Spanje-hater was en zich niet ontzag met de Turken een verbond tegen het katholieke broedervolk te sluiten) na lang geduld, en nadat alle vreedzaam overleg gefaald had, in een korte oorlog overwonnen heeft, geeft hij Alva op het kritieke moment bevel vóór Rome halt te houden en... onderdanig de overwonnene naar zijn vredesvoorwaarden te vragen.
De Paus als wereldlijk vorst ligt in het stof, maar voor Christus' stedehouder zien wij de heerser over het machtigste wereldrijk buigen. Iedere vorst van Filips' allure had gemakkelijk een tegenpaus op de achterhand gehad (het werd trouwens weer eens tijd dat er een Spanjaard op Petrus' stoel ging zetelen) en zou daarbij nuttige lering hebben kunnen trekken uit 't verloop van het Westerse schisma.
Maar ook naar buiten heeft Filips voor alle problemen steeds eerst naar vreedzame wegen gezocht, altijd op minnelijke schikking bedacht: maar als dat dan ook niet het gewenste resultaat had, dan schrok hij ook niet voor de consequentie terug, toonde zich dan hard en onbuigzaam en voltooide zijn gewelddadig bedrijf met dezelfde vasthoudendheid, die zijn vroomheid en zijn ootmoed kenmerkte.
En hier is het dat de christelijkste koning van zijn tijd de weg tot de meest onchristelijke aspecten baande, hier is het dat hij zich de onverzoenlijkste vijandschappen schiep, over alle politieke en rijksgrenzen heen, tot diep in 't religieuze hart van de andersdenkende medemens van zijn tijd en van de toekomst.
Men heeft hem bestreden en zich op hem gewroken door zijn persoonlijkheid met de duisterste intenties en de afzichtelijkste hoedanigheden te omschrijven, maar men treft daarbij ten onrechte de ideale belichaming van een strijdbaar katholicisme, terwijl slechts zijn geestelijk effect verderfelijk was, namelijk: het totalitair begrepen wereldplan, dat op de drempel van de moderne tijd uit een kerkelijke ideologie nog eens de uiterste consequentie heeft durven trekken.
In dat gedenkwaardige jaar 1588 (Filips telt dan 61 jaren) heeft zich de situatie al lang vrij scherp afgetekend.
| |
| |
De dreiging uit het Oosten (waarbij men moet bedenken dat de Halve Maan in die dagen ongeveer in dezelfde relatie tot het Kruis stond als thans Hamer en Sikkel) was voorgoed afgewend:
In 1571 zijn de Turken in een gevecht op leven en dood bij Lepanto vernietigend verslagen.
De Hervorming is echter bezig zich te consolideren. De Schmalkaldische gewesten, de Noordelijke Nederlanden, Engeland, Scandinavië dreigen vrijwel geheel voor de Moederkerk verloren te gaan, terwijl ook in andere landen de fronten allerminst tot rust gekomen zijn. De tijd van onderhandelen is reeds lang voorbij. (Principieel viel er, zoals gezegd, op dit punt met Filips ook niet te onderhandelen en de door zijn vader geconcordeerde godsdienstvrede van 1555 beschouwde hij eigenlijk als 'n soort wapenstilstand met de duivel). Het concilie van Trente heeft gesproken. En het is dan dat de reeds grijze vorst in naam van Christus naar het zwaard meent te moeten grijpen en zijn Armada, neen Gods Armada, uitzendt onder de zegeningen van de Paus en alle kerkvorsten, onder gebeden, processies, verstervingen en heilige wensen van de gehele katholieke wereld, onder de vlag van Christus aan het Kruis zelf.
| |
2. De beveiliging en ontwikkeling van zijn erfdeel en van het Spaanse Imperium
De duizelingwekkende culturele en materiele opbloei van het zestiende-eeuwse Spanje is alleen te vergelijken met het wonder van Hellas na het beëindigen der Perzische oorlogen: In 1500 zijn de Moorse overheersers nauwelijks voorgoed van de Iberische bodem verdreven, het bont geschakeerde mengsel van zijn gewesten en staten is nauwelijks geünifieerd en zich van zijn saamhorigheid bewust. Maar vóór we een eeuw later schrijven heeft het volk, nog met het zwaard in de vuist, de koene bestijging van zijn Parnassus al vrijwel voltooid tot aan de hoogste toppen, heeft het aan het culturele gelaat van Europa een van zijn markantste trekken gegeven, en zich daarbij nog tegelijkertijd een wereldrijk veroverd dat van alle westelijke imperia de langste levensduur gekend heeft. Maar in 1600 is het laaiend vuur dan ook vrijwel geheel opgebrand, al wat daar nog vlak na komt, staat aan de rand van - of is reeds heengebogen over - een gapende afgrond, waar de kolos dan ook weldra in verzinkt om er tot op de huidige dag nooit meer uit te geraken.
Maar laaiend was het dan ook begonnen. Nog vóór de eeuw half rond was, zat het land vol met grote theologen, mystici en thomistische denkers, met ordestichters en gewijde schrijvers, van wie verschillenden later de eer der
| |
| |
altaren werden waardig gekeurd. Er ontsproot een keur van litteratoren, dichters, romanciers, historici en dramaturgen, de gothiek beleefde haar exuberante Spaanse nabloei, ging tegelijkertijd, met Moorse tendensen doortrokken, over in een overrijke, dan weer uiterst sobere renaissance, de muziek kreeg plotseling ongekende aspecten om in de polyphone stijl in De Vittoria de Spaanse Palestrina voort te brengen, de hofdans zowel als de volksdans kwamen tot hun hoogste voorname bloei, en spoedig bracht de schilderkunst een rij grootmeesters voorts, waarbij de geniaalste Griek sinds de oudheid in Toledo Spaanser dan de Spanjaarden werd.
Maar tegelijk bloeiden er ook alle wetenschappen, tegelijk had ook het Castiliaans genie een rij uitzonderlijke politici voortgebracht, de adel de kundigste generaals van hun tijd, het volk het betrouwbaarste leger en daarbij 'n tros wereldveroveraars en avonturiers, die voor geen moeilijkheden terugdeinsden.
Geld, goud en rijkdommen stroomden uit alle windrichtingen binnen, handel en industrie waren ongeëvenaard.
Als Filips in 1543 het bestuur over Spanje op zich neemt, vindt hij dan ook zijn volk in volle geestelijke en lichamelijke werkkracht, bouwend aan een ongekende en nog lang niet te overziene toekomst. En als hij later ook de andere gebiedsdelen der Spaans-Habsburgse monarchie erft, kloppen de ingevingen van Siliceo nog zuiverder: Spanje heeft een grootse roeping, de roeping der wereldbeheersing. Karels oude keizersidee van het Heilige Roomse Rijk heeft zich verplaatst: Dit wordt niet de tijd van een Duits-Italiaanse, dit wordt de tijd van de Spaanse hegemonie als centraal element van culturele en politieke wereldbeheersing.
En dit alles blijkt vrijwel congruent met zijn religieuze idealen: Toledo zal het Spaanse Rome zijn, Spanje's koning zal de eerste dienaar van de Paus zijn, en het Spaanse zwaard zal met de beveiliging of uitbreiding van zijn gebied tegelijk Christus' kruis verdedigen of helpen planten.
Zo vloeiden religieuze, culturele en politieke elementen heilzaam samen, zoals ook de meeste van zijn tegenstanders hen daarna doeltreffend deden samenvloeien. Alleen is het bij Filips' geestelijke constitutie duidelijk dat het religieuze element bij hem vrijwel steeds de voorrang heeft gehad, en dit geeft zijn optreden, (hoe ongaarne wij dat ook toegeven,) een veel grootsere en een veel diepere betekenis.
Niet lang heeft Filips echter aan het hoofd van zijn imperium hoeven staan om in te zien en aan den lijve te ondervinden dat Spanje niet alléén met zijn gouden eeuw bezig was.
Wat het Iberisch broedervolk betreft, bleek dit slechts in zijn voordeel:
| |
| |
Portugal valt hem in 1580 met al zijn overzeese bezittingen als erfdeel toe, de inlijving verloopt vrijwel zonder bloedvergieten.
Frankrijk was voorlopig nog niet zover. Eensdeels verdeeld onder de prachtlievende renaissancegrillen der decadente Valois, was het andersdeels onder de improvisatiepolitiek van Catharina de Medici als grootmacht nog niet volmondig.
Verder had de Spaanse koning in Frankrijk niet veel te zoeken. Wat de religieuze kant betreft, toonde de Florentijnse pillendraaister als het eropaan kwam met haar Hugenoten heus wel alleen klaar te kunnen komen, en ook genealogisch was de Franse monarchie tot nog toe vrijwel geheel los van de Habsburgers.
Met een klinkende overwinning bij Saint Quentin in 1558 besloot Filips dan ook zijns vaders traditionele omsingelingspolitiek, verbond door 'n huwelijk met Catharina's dochter zijn nabuur voorlopig aan zijn belangen, en bedreef verder in Frankrijk geen politiek van grote allure.
Hinderlijker waren echter twee kleine volkeren aan de Noordzee, het eene dun uitgezaaid over een groot eiland, waar de beschaafde wereld tot dan toe weinig belangstelling voor getoond had, het andere iets dichter opeengepakt op de drassige noorderstrook van zijn eigen gebied.
Beiden waren kort na de Iberiërs ook naar de nieuw ontsloten gebieden overzee getogen, beiden toonden zich in waaghalzerij en ondernemingsgeest alras des Spanjaards evenknie.
Snel ontlook de rivaliteit, even snel ontaardde deze in stille, daarna in open vijandschap. En meteen telde ook hun concurrentie voor de volle honderd procent: Door Columbus' recente ontdekking was de Middellandse Zee ineens niet langer meer de bron der wereldeconomie, zij bleek gedegradeerd tot interessante en (voorlopig nog) rijke binnenzee, maar voor de plotseling omhoogschietende wereldhandel lagen ineens Filips' rivalen al bij al nog gunstiger en centraler dan het eeuwige Spanje zelf.
Maar was het nog maar bij deze economische tegenstellingen gebleven! Of de duivel het echter zo besteld had, liep de voorlopige scheidslijn der Hervorming precies onder deze gebieden door. Zeker, aan gene zijde was nog niet álles voor Beëlzebub en ten Zuiden van deze lijn was de alleenzaligmakende waarheid nog niet volkómen veilig, zoals gezegd de religieuze fronten waren nog steeds in beweging. Maar juist met deze religieuze factoren vermengden zich nu economische, nationale, politieke en tenslotte zelfs revolutionaire elementen, en Filips zag zich bestreden met zijn eigen wapens.
Wat betreft zijn Nederlandse onderdanen kreeg deze tegenstelling nog
| |
| |
een eigen verschrikkelijk aspect, tot dan toe enig in de christelijke wereldgeschiedenis: de openlijke burgeropstand.
Niet alleen bekende zich zijn stadhouder Oranje hier tot de gevreesde nieuwe leer, maar deze toonde zich daarbij ook een uitmuntend leider, intelligent en bewegelijk, vol doeltreffende intuïtie en rijk gevarieerde inventie, vasthoudend en ongrijpbaar. De man die in zijn lijflied alsmaar de Spaanse koning eerde, bleek in zijn praktische politiek heel wat minder musisch en presteerde het in een reeks kleine meesterzetten dezelfde koning voor het rampzaligste probleem van zijn binnenlands bestuur te plaatsen, en zowaar het koudbloedigste volkje ter wereld tot een fanatiek en soms zelfs heroïek verzet te organiseren.
Filips heeft op zijn manier eerst weer naar een vredelievende oplossing gezocht. Hij spoorde de landvoogdes aan tot voorzichtigheid, riep de gehate Granvelle terug en betrachtte moderatie. Maar toen de vermetele nieuwlichters hierop antwoordden met een beeldenstorm, achtte hij verdere toegeeflijkheid voor zijn geweten niet meer te verantwoorden. Hij stuurde Alva, die het zonder zijn direct medeweten echter wel wat al te Spaans deed.
Het gevolg was averechts, de gelederen werden aan weerszijden slechts hechter gesloten, zachtere heelmeesters hielpen al niet meer en de hele geschiedenis liep uit op een openlijke opstand, toen de Generale Staten in 1581 de Spaanse monarch plechtig afzwoeren, de diepste belediging die deze koning bij de gratie Gods tijdens zijn leven ooit is aangedaan.
Dat hem de netelige kwestie, die hij aanvankelijk door de veelheid der grote wereldproblemen misschien iets te licht gewogen en 'n weinig verwaarloosd had, inmiddels zeer hoog was gaan zitten, bewijst het feit dat hij in 1578 zijn beste generaal, tegelijk een zijner beste diplomaten, als landvoogd naar de Nederlanden zond. De hertog van Parma gebruikte zijn beduidende en hoogwaardige strijdmacht voortreffelijk, tegelijk ook het diplomatieke front niet uit het oog verliezend, en waarschijnlijk zou hij zijn gebieder binnen afzienbare tijd de eindoverwinning hebben kunnen melden, als in dat gedenkwaardige jaar 1588 een koninklijk tegenbevel om eerst via de Armada met Engeland af te rekenen, zijn plannen niet doorkruist had.
In Engeland lagen de zaken, ondanks vele overeenkomsten, anders. Hier ontwikkelde zich de situatie op een stramien van heel wat lager peil dan in de Nederlanden.
De jonge Filips had de afscheuring van de Moederkerk zich hier zien
| |
| |
voltrekken tengevolge van de autocratische grillen van een minziek koning en de gevolgen waren uitermate onsmakelijk, verward en bloedig. Op een gegeven moment had Hendrik viii drie genommeerde, in karakter en opvattingen volkomen verschillende, troonopvolgers van drie onderscheidene vrouwen, ieder met eigen aanhang.
Tijdens het kort bewind van de eerste, Edward vi, voltrok zich de Anglicanisering met grote verbetenheid. Maar toen de tweede, de katholieke Maria Tudor (uit Hendrik viii's eerste huwelijk, dochter dus van Catharina van Aragon) de koningstroon beklom, achtte de grootste diplomaat van zijn tijd, Karel v, het ogenblik gekomen om tegen het scheiden van de markt zijn dynastieke meesterzet te verrichten: Hij huwelijkt zijn zoon Filips aan Maria Tudor uit (1554), en nog wel tegen schijnbaar zéér nadelige voorwaarden, die meer van 'n koehandel hebben dan van een koninklijk huwelijkscontract.
Maar zo was Engeland nu voorgoed aan de Spaanse Habsburgers verbonden, de ring om Frankrijk geheel gesloten, en het wachten was nog alleen op de kinderen om in een volgende generatie de Angelsaksers geheel onder de dynastie van het prevalerende Spaanse ras te brengen. Voorwaar een prachtige berekening, maar zij kwam niet uit, zoals men weet: de bijna 13 jaar oudere Maria Tudor overleed vier jaar later kinderloos en het tijdperk van Hendriks vrucht uit Anna Boleyn, Elisabeth, brak aan.
Zo leerde Filips Engeland kennen als koning, weliswaar alleen in naam, maar toch van zeer dichtbij. En allerminst tot zijn genoegen. Hij zag nu hoe diep de confessionele geschillen hier wortel hadden geschoten, en ook dat de vrees voor en antipathie tegen Spanje, onder andere ook door gestook uit Frankrijk, reeds verkeerd waren in onoverwinbare haat.
Snel en bloedig voltrok zich aan zijn zijde het drama van Maria's korte, met zoveel goede bedoelingen aangevangen, regering.
De in haar jeugd reeds te diep gekrenkte, verziekelijkte vrouw eindigde haar vreugden-arm leven in de onverbiddelijkste terreur van Engelands schrikkelijke zestiende-eeuw.
En dan volgt een van de merkwaardigste bladzijden van Filips' levensgeschiedenis.
Frankrijk is nog steeds erfvijand, (ook Karel was pás overleden) het idee van een tweede dynastieke omsingeling laat hem niet los; en zodra de nieuwe koningin op de troon zit... vraagt hij haar ten huwelijk!
Elisabeth schijnt door dit vererende aanzoek enigermate verrast, maar geenszins onaangenaam getroffen te zijn geweest.
Integendeel; vooreerst had haar de verfijnde Spaanse aristocraat altijd
| |
| |
erg geïmponeerd, en aan de andere kant had ook zij van Frankrijk weinig goeds te verwachten, aangezien daar net een Maria Stuart de onaangenaamste pretenties begon te vertonen.
Maar inmiddels was de reactie op Maria Tudors' Spaans-katholiek schrikbewind losgeslagen. De gereformeerde edelen verzetten zich met hand en tand tegen een nieuwe Spaanse infiltratie, en Elisabeth deed wat zij later nog duizend keer (en dikwijls met de beste resultaten) doen zou: zij weifelde.
Maar deze weifeling is fataal geweest: Filips voelt zich als machtigste heerser der aarde gekrenkt en antwoordt onmiddellijk met een nieuw huwelijk, en wel met... Isabella de Valois, dochter van zijn erfvijand!
En nu kan Elisabeth zich hierover weer op háár beurt gekrenkt voelen en in woedetranen uitbarsten, hier scheiden voorgoed de wegen van twee grootheden, wier verbintenis even in de lijn der directe mogelijkheden heeft gelegen, 'n verbintenis die het lot der mensheid eens temeer een volkomen andere loop zou hebben doen nemen. Van nu af aan echter lopen de lijnen in directe divergentie naar de meest complete tegenstelling.
Er zijn schrijvers die de totaliteit dezer tegenstelling juist verklaard hebben uit bovenvermelde episode, dat juist versmade liefde of misduide genegenheid de onverzoenlijkheid der latere vijanden hebben bepaald.
De accenten mogen hier wellicht te nadrukkelijk of te simplistisch zijn gelegd, feit blijft dat deze persoonlijke belevenissen een beduidende noot zijn blijven vormen in het positie kiezen voor de toekomstige strijd. En die strijd was eigenlijk, ook zonder oorlogsverklaring, al in volle gang.
Binnenlandse onlusten hadden namelijk Engelsen noch Hollanders verhinderd in alle richtingen de koene sprong over 't ruime sop te wagen, en tenslotte was er geen Spaans schip in de Oost of in de West meer veilig. Over prioriteitsrechten werd zelfs niet meer gesproken. Gesanctioneerde piraten als Drake en Hawkins wedijverden met de Hollandse waterratten om de grootste buit.
Engelse zeelieden vallen dan weer in Spanje ten offer aan de inquisitie, Spaanse matrozen komen niet dan uitgeplunderd meer uit Engeland. Langzaam maar zeker tekent zich de directe inzet der toekomstige worsteling duidelijk af: het is geen zuivere religiekwestie meer, geen dynastiek probleem en geen volkenkundig geschil, het gaat in directe instantie om de hegemonie ter zee.
Lang heeft Filips met Elisabeth nog vreedzaam onderhandeld, lang heeft hij de raadgevingen van de Paus en van zijn heetgebakerde generaals
| |
| |
om toe te slaan zolang Engeland nog zwak was, weerstaan. En toen kreeg hij pas een inzicht in het merkwaardige karakter van zijn tegenstandster, die zich door alle moeilijkheden heen weifelde, die nooit neen maar ook nooit já zei, die samenwerking beloofde en tegelijk de opstand in de Nederlanden steunde, die niet de voorvechtster der Hervorming wilde zijn maar toch rustig in de Roomse banvloek bleef, die op de hand van de Hugenoten was en toch heimelijk met Catharina aanpapte.
Neen, het werkelijke vergelijk volgens Filips' grondplan raakt steeds verder uit het verschiet, het blijkt tenslotte geheel onmogelijk, deze vrouw moet weg van de Engelse troon, Maria Stuart wordt heimelijk gesteund.
En wanneer als antwoord hierop de Engelse aanslagen zich nu tot de Spaanse havens zelf beginnen uit te strekken, steeds driester en uitdagender, wanneer tenslotte Elisabeth's vloot als met de dag machtiger wordt gemeld, dan eindelijk zwicht hij voor de inblazingen van zijn ongeduldige generaals en in 1586 geeft hij het bevel een vloot uit te rusten, bij wier aanblik alleen al Engeland zou verstijven.
Om door de dood van Maria Stuart in 1587 nog dieper tot het besef te komen dat de gehele onderneming inderdaad congruent was met zijn eerste, diepste, tot dan toe nog niet uitgesproken, drijfveer: het herstel van de gerechtigheid in het eene ware geloof.
| |
3. De instandhouding van zijn dynastiek
Wat het aantal huwelijken betreft, maakte Filips geen uitzondering op de vorsten van zijn tijd.
Hij huwde viermaal, en verloor alle vier de vrouwen in het kraambed of tengevolge van obstetrische complicaties. Zij hadden niet alle vier zo hoeven te sterven. Maar het was nu eenmaal het twijfelachtige voorrecht van koninginnen dat zij de toenmalige wetenschap tot hun dienst hadden en door haar met de grootste zorgen omringd werden. Wat de natuur dan niet vermocht, dat deden op het kritieke moment de aderlatingen, dubieuze zalven, smeersels en medicijnen, of ongesteriliseerde handen en instrumenten.
Vooringenomen pennen hebben Filips de gemeenste en wreedste verhoudingen tot zijn echtgenoten toegeschreven.
In 1591 weet de beruchte avonturier Antonio Perèz over de Franse grens uit Spanje te ontvluchten, beladen met 'n heel strafregister, met de doodstraf bedreigd.
Hij is jarenlang Filips' geheime secretaris en vertrouweling geweest (Hij
| |
| |
was de zoon van Karel v's secretaris Gonzalo Perez) en kent de zaken achter de Spaanse coulissen op zijn duimpje.
Filips staat zelf tegenover dit onguur individu niet geheel onschuldig, wat er zich precies allemaal heeft afgespeeld is te ingewikkeld om hier neer te schrijven (het is trouwens altijd ‘an unsolved historical riddle’ en een ‘ténébreuse affaire’ gebleven) maar in ieder geval weet deze ‘Streber’ vol rancune levend het gastvrije buitenland te bereiken.
Gastvrij, want de inmiddels aan de macht gekomen Hendrik iv stelt ten behoeve van zijn anti-Spaanse politiek een levendig belang in alle aantijgingen aan Filips' adres.
En als de wraakgierige figuur in Frankrijk voldoende uitgebuit is, wordt hij naar Engeland doorgezonden, waar Elisabeth hem een nóg gretiger oor verleent.
Vooral tegenover Maria Tudor zou Filips zich schandelijk hebben gedragen. Isabella de Valois heeft hij zowaar eigenhandig vergiftigd. Enzovoort. Dit is een der hoofdbronnen van Filips' faam als duistere sadist in de Spaans-vijandige landen. En eeuwenlang zal men er Antonio Perez napraten.
Het tegendeel was echter waar. Een schat van betrouwbare bronnen tonen ons dat de Spaanse koning zijn vier achtereenvolgende vrouwen op zijn minst met liefderijke zorg omringd heeft en dat hij gedurende alle vier de echtverbintenissen een voorbeeld van christelijk gezinsleven gegeven heeft: Ja, wat de aard en opvatting van zijn huwelijken betreft was hij inderdaad een glansrijke uitzondering op de vorsten van zijn tijd.
Want men bedenke daarbij dat het den koningen toen volstrekt niet gegeven was de keuze van hun hart te doen. Het vorstenhuwelijk was uitsluitend een raison d'état; (en welk een!, de toekomst van landen en volkeren hing er soms vanaf) dat het betreffende paar ook nog persoonlijk bij elkaar paste was voor hen dikwijls niet méér dan een onverwachte meevaller. Het zou dan ook te veel zijn te beweren dat de Spaanse koning zijn vier echtgenoten stormachtig en met heel zijn wezen heeft liefgehad. Dit is min of meer slechts bij twee van hen het geval geweest (voorzover dit bij deze gereserveerde verberger van het gemoedsleven is na te gaan), maar wat de twee anderen betreft, heeft hij eerlijk en christelijk alles gedaan wat in zijn menselijke macht lag.
Filips' huwelijken zijn zeer kinderarm gebleven. Het is niet te beseffen welke diepe droefenis dit langzaam maar zeker bij hem heeft aangekweekt. Hij die voor het overnemen van zijn gigantische taak een reeks flinke zonen zo broodnodig had, zag zijn dagen steeds verder in eenzaamheid ver- | |
| |
killen. De steeds opnieuw oplevende hoop verging bijna evenzoveel keren weer in diepe teleurstelling en rouw.
De eerste gade, zijn nicht Maria van Portugal, schenkt hem Don Carlos. In plaats van de hoop des vaderlands blijkt hij zwakzinnig. Zijn deerniswekkend leven, dat zijn jonge vader een berg ellende bezorgde, neemt na 23 jaar een einde.
De tweede vrouw, Maria Tudor, overleed, zoals gezegd, geheel kinderloos.
Isabella de Valois brengt in vier bevallingen dan eindelijk twee levende, gezonde kinderen ter wereld. Maar het zijn beiden meisjes. Zij zullen de troost van Filips' ouden dag worden, maar het probleem van het zo begeerde voortbestaan van zijn geslacht is daarmee niet opgelost.
En om deze tragedie nog tot een ontstellende climax te voeren schenkt zijn vierde vrouw, Anna van Oostenrijk, hem vier zonen en een dochter... die op een na allen als zuigeling weer in 't graf dalen.
Zo blijft de ouder wordende man, die zijn hele leven al met dierbare doden omringd is geweest, met één enig zoontje achter, dat hij als een kostbaar plantje met onnoemelijke voorzichtigheden grootbrengt. Maar hoe weinig blijkt de latere Filips iii het evenbeeld van zijn vader! Zeker, er steekt weinig kwaads in de jonge prins, maar zijn verstand blijkt onder de middelmaat, hij is willoos, lethargisch, tegelijk overgevoelig en zwak van karakter, kortom het typische ietwat decadente product van hoogadellijke inteelt zoals wij het later door Velasquez met huiveringwekkende voornaamheid geportretteerd zullen zien. Terwijl Filips nu juist meer dan ooit begrijpt dat alleen een genie tegen de overname van zijn enorme taak opgewassen zal zijn, en dan nog alleen met Gods hulp!
Het is niet na te gaan hoe Spanje's koning de langzaam groeiende teleurstelling over de capaciteiten van zijn opvolger (die hij met zijn scherp verstand maar al te goed doorgrondde) verwerkt heeft. Hij was te gesloten van karakter om er ook maar iets van te laten blijken, en het uiterlijk effect van zijn psychische reactie is slechts vrome berusting geweest.
Wij mogen echter aannemen dat de immer waakzame, tot zijn dood onverminderd bezorgde man waarschijnlijk nog dikwijls aan een vijfde huwelijk gedacht heeft. Zijn ras was krachtig genoeg, en hij schijnt tot op hoge leeftijd niet ongevoelig te zijn gebleven voor het vrouwelijk schoon. Temeer is deze veronderstelling gegrond voor de tijd dat alle mogelijkheden in de grote wereldpolitiek nog open lagen.
Pas toen zijn gigantische bouwwerk als een verschrikkelijke Nemesis over zijn hoofd ineenstortte, brak op dit punt zijn vitaliteit en werd zijn
| |
| |
berusting volledig. Vanaf die gedenkwaardige avond dus in dat gedenkwaardige jaar 1588.
Filips' psyche en karakter zijn in de loop der tijden veelvuldig en op velerlei wijzen beschreven, geanalyseerd en geportretteerd. Grote en kleine kunstenaars behandelen hem als persoon in hun werken.
Wij zullen hier niet ingaan op het overgrote aantal té duidelijke misvattingen. Hij verschijnt beurtelings als verwarde hystericus, als bloeddorstig sadist of als bigotte fielt in allerlei min of meer kwasi-gefundeerde werken, en zelfs geesten als Schiller, Alfieri, De Chénier hebben hiermee te goeder- of te kwadertrouw het tegendeel van de waarheid gediend.
Van de oordeelkundiger onderzoekers is het in de laatste tijd vooral Ludwig Pfandl geweest, die een belangrijk deel van zijn omvangrijk levenswerk aan de studie van Filips en zijn tijd gewijd heeft.
Hij gaat in zijn conclusies echter ons inziens te ver. Zijn rechtvaardigingsdrang mistekent menige van Filips' tegenstanders en verleidt hem ongemerkt tot meerdere ongerijmdheden en innerlijke tegenspraken, die de kritische lezer aan zijn objectiviteit doen twijfelen.
Ondanks zijn enorme gefundeerdheid doet hij ons daarom tóch niet de oude Prescott vergeten, noch een James Anthony Froude of Louis Bertrand.
Maar van de modernen heeft Pfandl tot nog toe toch de indringendste en grondigste poging tot karakteranalyse gedaan, en hij komt mijns inziens ook het dichtste bij de waarheid. Aan het slot van zijn levensschets van de Spaanse koning ontleedt hij Filips' zeer gecompliceerd zieleleven volgens de methodes der moderne Weense psychologen, en komt daarbij tot de volgende bevindingen.
Vooreerst moet Filips belangrijk beheerst zijn geweest door het archaïsch denken.
De archaïsche (niet te verwarren met de primitieve!) is in volgorde de eerste der denkwijzen waarop ons kenvermogen in en tegenover de ons omringende wereld positie kiest.
Zij berust voornamelijk op het veelsoortig, veelvormig en veelkleurig substraat dat van het leven en de verworvenheden onzer voorvaderen op de bodem van ons onderbewustzijn achterbleef. Zij uit zich voornamelijk in animistische, ‘orendistische’ en collectivistische tendensen. Zij kent dus de dingen (tot en met de levenloze) een ziel toe, die een transcendentaal uitstralingsvermogen heeft. En aangezien het differentiatievermogen in het archaïsche denken het minst ontwikkeld is, berusten haar uitingsvormen meestal op collectieve oeraffecten.
| |
| |
Filips' psyche nu had een bijzonder rijk phylogenetisch erfgoed. In hem troffen twee geslachten samen met een zeer verschillend, maar ieder op zich zeer bewogen en rijk verleden: het Iberisch-Castiliaans en het Noord-Bourgondisch, via Maximiliaan vermengd met Duits.
Invloeden van dit archaïsch denken vindt men dan ook in Filips' gedragingen veelvuldig en rijk gevarieerd terug: Zijn dodenverering, zijn reliekencultus, zijn verzamelwoede, zijn voorliefde voor schilders als Jeroen Bosch en Pieter Brueghel, zijn heersersbewustzijn gecombineerd met zijn merkwaardig taboeïsme. (Hij was omgeven door het omvangrijkste ritueel van alle tijden: het Spaans-Bourgondische, door zijn vader in 1548 ingevoerd, dat de werking had van een soort isoleringszone, waar niemand doorheen kwam)
Dat Filips verder ook zeer sterk in de tweede denkvorm, de religieuze, geleefd heeft, laat zich begrijpen.
Religie was namelijk een der belangrijkste geestelijke goederen die hij van zijn vader erfde, en zoals wij hebben gezien was zijn hele opvoeding hierop gericht.
En hoe diep en rijk moet deze denkvorm in zijn ziel geleefd hebben nu de onderhavige godsdienst de katholieke was, die namelijk van alle westerse godsdiensten het innigst en het diepst met archaïsche motieven doortrokken is. Heiligenverering, reliekencultus, liturgie, genade en wonderkracht vonden hier hun prachtigste voedingsbodem in en hun exact omschreven geestelijke verheffing uit wat in archaïsche vormen nog animisme, collectivisme en uitstraling heet. Kortom, al zijn levensuitingen waren met de religieuze denkvorm doortrokken, zo zij er al niet soms geheel door werden beheerst.
Pfandl beproeft tenslotte vrij uitvoering aan te tonen dat ook de derde denkvorm, de rationalistische, in Filips' psyche zeer werkzaam en hoog ontwikkeld is geweest. Dit in antwoord op schrijvers die hem in dit opzicht geringschatten.
Voor wie Filips' geestelijke prestaties onbevooroordeeld, en in enigermate volledige omvang overziet, moet het echter zonder meer duidelijk zijn dat ook zijn zuiver verstandelijk denkvermogen van zeer grote kracht is geweest. Niet alleen dat vele van zijn politieke verrichtingen van een scherpe en rationele intelligentie getuigen, maar hij bezat daarbij ook een soort encyclopedische wetensdrang, die mede in de bouw van het Escoriaal een onvergankelijke triomf vierde. Hij was zelf een der grootste en ontwikkeldste veelweters van zijn tijd, en niet als lauw of beminnelijk amateur omdat het bij zijn positie paste, maar actief geïnteresseerd in ie- | |
| |
dere vorm van het in zijn eeuw zo onstuimig doorbrekende weten, tot en met, ja zelfs voornamelijk, in de details.
Pfandl concludeert uit deze beschouwingen nu dat Filips, die van buitenaf gezien een onnatuurlijk mengsel van ongelijksoortige bestanddelen was, in waarheid een harmonische en geslaagde synthese vormde van de archaïsche, de religieuze en de rationalistische mens. Wij kunnen dit in zoverre beamen als het een dwarsdoorsnee geldt van deze psyche, zoals trouwens iedere wetenschappelijke behandeling van een levend object slechts een stilstaande dwarsdoorsnede tot gevolg heeft. Ja, op het moment gevangen, geabstraheerd en in vitro gedisseceerd, geeft Filips' gecompliceerde ziel inderdaad een bewonderenswaardig rijke verzameling te zien van de meest tegengestelde en veelsoortigste elementen. Maar uit deze analyse mag nog niet direct de synthese volgen.
Het levende leven is namelijk nog iets anders, en ook de levende Filips was méér dan de som van zijn uit analyse gevonden samenstellende delen. Geen enkele beschouwing of wetenschappelijke verhandeling kan trouwens het meest wezenlijke van het leven weergeven: het kinetische, het evoluerende, het verderscheppende. Om de eenvoudige reden dat de analyse een voornamelijke rationalistische verrichting is, waaruit de archaïsche en religieuze denkvormen zijn geëlimineerd.
De wezenlijke synthese is voorbehouden aan de enige geest, wiens werkdadigheid op de combinatie van alle drie de denkvormen berust: die van de scheppende kunstenaar. En zijn levende of tot leven gebrachte kunstuiting zal de rationele waarheid des te dichter nabij komen naargelang zij beter en dieper op de wetenschappelijk gevonden gegevens gefundeerd is.
Wanneer we echter nog even analytisch op het kinetische element in het karakterschema ingaan, dan blijkt juist in de beweging en de evolutie de levensbepalende geleding en de onderlinge samenhang der onderscheidene elementen met het oog op het effect: de geaardheid van het handelen.
Welnu, wij menen juist in het kinetische aspect van Filips' karaktergamma enige grote dissonanten te moeten vaststellen, zodat de synthese, gezien in zijn evolutie (en in die van zijn tijd) zeker niet harmonieus en zeer zeker niet geslaagd mag heten. Niet voor niets is Filips' leven dan ook een bijna volledige mislukking, die door haar omvang tot de meest tragische momenten der wereldgeschiedenis behoort.
Vooreerst was zijn religieus denken bijna zuiver archaïsch, in ieder geval veel meer in de eerste denkvorm dan in de ratio geworteld.
Nu wijst Pfandl wel een innig verband tussen die twee aan, maar als jux- | |
| |
tapositie alsof zij naast elkander, elkaar heilzaam aanvullend, in hem bestonden.
Vele uitingen in Filips' leven tonen echter de onvolledigheid hiervan aan: Zijn heiligenverering en zijn reliekencultus namen bij hem bijvoorbeeld een veel grotere plaats in dan de theologie. Voorzover hij deze laatste als amateur beoefende had hij het meeste gevoel voor de genadeleer en voor de op archaïsmen gebaseerde (eigenlijk mystieke) verhandelingen van Juan van Avila. Zijn vroomheid was sterk liturgisch, berustend dus op eeuwenoude, in formules vastgelegde, uitingsvormen. Veel heiliger dan de redenering was hem de mystiek, als religieus mens bracht hem de meditatie de hoogste bevrediging. Wijsbegeerte heeft hij praktisch niet beoefend. Boven het verstandelijk beredeneerde doel prevaleerde altijd het geweten.
Kortom zijn religieus denken had het aspect van een eerste, en tegelijk volledige, differentiatie uit archaïsche oergegevens. Nu is dit wel de eerste functie van alle religie geweest, maar bij Filips is deze evolutie niet verder gekomen; zij heeft in ieder geval aan de rede niet haar harmonische plaats gegeven, omdat het archaïsch katholicisme in hem een totalitaire waarde kreeg, hem met zijn enorm phylogenetisch erfgoed reeds geheel vervulde. Met eenvoudiger woorden: hij was als katholiek een middeleeuwer (zonder het Thomisme) en is religieus niet aan het rationele katholicisme toegekomen.
En ziedaar de schrijnende dissonant. Zijn scherp verstand was beweeglijk en rechtlijnig ontwikkeld genoeg voor iedere vorm van redenering tot en met de conclusie, maar bijna altijd begon dan de lange fase van innerlijke strijd om de bevindingen der ratio met zijn archaïsch-religieus bewustzijn, met zijn geweten, in overeenstemming te brengen.
Vandaar zijn gespletenheid, zijn eindeloos aarzelen, zijn angst voor beslissingen, zijn zoeken van moeilijkheden waar niemand ze zag, zijn zogenaamd scrupulantisme.
Pfandl weerlegt dit scrupulantisme door de zaak om te keren; hij verklaart Filips' innerlijke strijd en constant aarzelen als een correctie van de rede op zijn archaïsch-religieus denken.
Maar bij een geest van zulk een formaat als die van Filips zou dan zijn wereldbeeld veel verder gecorrigeerd zijn. Zijn rede zou hem duidelijk de wanverhouding hebben doen inzien tussen het resultaat van zijn daden en de idee in welks naam hij ze bedreef.
Neen, niet zijn archaïsch-religieus besef (verankerd in onveranderlijke waarden) had in eerste instantie beslissingen te nemen, maar zijn
| |
| |
nuchter verstand, dat uit de steeds aan wisseling onderhevige situaties, hic et nunc de conclusies trok. En zijn twee eerste denkvormen, die zoals gezegd zijn totale persoonlijkheid, zijn geweten, zijn wereldbeeld vormden, werkten dan (lang en moeilijk) als correctief. En niet eerder viel een beslissing dan dat de rationele inhoud van een gegeven volledig congruent was bevonden aan zijn eerste en diepste wezensinhoud: de religie. En deze beslissing was dan ook nimmer meer voor verandering vatbaar. Zij werd ten uitvoer gelegd tot het bittere einde en met álle middelen, omdat zij niet louter voortsproot uit rationele, veranderlijke utiliteitsbeginselen, maar steeds moeizaam verankerd was geworden in eeuwige waarden.
Resumerende zouden wij dus willen zeggen: in Filips' psyche was het religieuze denken dominant; het berustte vrijwel geheel op archaïsche gronden, die in zulke rijkdom en verscheidenheid voorhanden waren dat deze religievorm in hem een totalitair karakter kreeg, waarmee de in hem eveneens krachtig ontwikkelde rede slechts moeilijk in overeenstemming te brengen was.
Zodoende verschijnt hij ons als een mens van grote innerlijke spanningen: aan de eene kant geroepen om als heerser over het machtigste cultuurgebied van zijn tijd de verhevenste uitzonderingspositie te bekleden, aan de andere kant met duizend aderen aan de collectieve kracht der naamloosheid verbonden. Van nature sober, ascetisch en mystiek-geroepen tot de uitzonderlijkste en duidelijkst omschreven wereldse pracht.
Gewetensvol, scrupuleus en pijnlijk bedachtzaam - gedwongen tot de veelvuldigste en belangrijkste beslissingen van zijn tijd.
Geestelijk en moreel de meerdere van al zijn tegenstanders - juist krachtens de geaardheid van dit overwicht door bijna alle tegenstanders overwonnen. Zachtmoedig, menslievend en de vrede begerend, veroorzaker van de wreedste gerichten en oorlogen.
Vurig Castiliaan, eenkennig, onbekwaam tot ieder compromis - gedwongen in de meest gecompliceerde situaties en problemen.
En niet als Pontius Pilatus, als bij toeval voor 'n oordeel geplaatst waarvan hij op dat ogenblik niet het geringste deel der draagwijdte kon bevroeden, maar met alle vezels van zijn bewustzijn wetend en begrijpend, volkomen opgewassen tegen de geestelijke en materiele betekenis, geroepen om de schepper van zijn tijd te zijn, de grondlegger van de toekomst, om tenslotte slechts de hoeder van het verleden te worden.
Wij zien hem staan op de drempel van nieuwe tijd, bezonnen en zijn
| |
| |
keuze bezinnend, om majestueus en met de inzet van zijn gehele persoon de stap terug te doen.
Steeds berekenend, overdenkend, wikkend en wegend, met een schier grenzeloos bevattingsvermogen alles in één stelsel herleidend en ordenend, en juist daardoor onontvankelijk voor dat eene dat hij zo nodig had gehad: de vonk genialiteit, het onherleidbare en onaanwijsbare creatieve element zónder berekening.
Een mens, geboren om te lijden.
Talloos zijn dan ook de aspecten van dit uit zoveel heterogene en zoveel grootse elementen samengestelde karakter, en het omvangrijkste beeld dat men van hem opwerpt is telkens nog onvolledig. In hem huisden vele zielen, ze allen te ontleden zou geen einde nemen. Maar met inachtneming van het voorgaande menen wij toch dat de vele emanaties van zijn persoon tot zes hoofdtypes te herleiden zijn:
1. De inquisiteur. Zijn hele leven is Filips als geloofszuiveraar opgetreden. Zoals eerder vermeld erfde hij van huis uit het onbuigzame katholicisme, dat onder zijn vroegste opvoeders daarbij nog onverdraagzaam en strijdbaar werd. Geen daad, hoe ver verwijderd van het religie-gebied ook, of zij was altijd ergens vanuit zijn eenkennige confessie geprojecteerd. En hoewel dikwijls met bloedend hart, ging hij ook onverzettelijk tot de uiterste consequentie. Tekenend is hierbij zijn uitspraak toen hij op 8 oktober 1559 in Valladolid de openbare verbranding van 26 protestanten bijwoonde: ‘Indien mijn eigen zoon een ketter was, zou ik zelf de eerste tak voor de brandstapel aandragen.’
2. De humanist. Siliceo (en de andere opvoeders) leerden de jonge Filips niet alléén de onverdraagzaamheid des geloofs. Zoals gezegd kreeg hij onder andere een grondig onderricht in het Latijn, zodat hij de klassieken zonder veel moeite lezen kon. Daar sloten de wijze lessen en op universele ervaring berustende raadgevingen van zijn vader harmonisch bij aan. Wij merkten reeds eerder op dat de evolutie van zijn rationele denken echter beslissend geremd bleef en geen harmonische aansluiting vond aan zijn archaïsch-religieuze dominant.
Maar dit betekent niet dat zijn scherpe intelligentie op zichzelf niet tot een rationeel wereldbeeld in staat zou zijn geweest, dat in verbinding met de rijke archaïsche elementen een prachtig en veelzijdig humanisme zou hebben opgeleverd.
Erasmus stond in Spanje al lang op de index toen Filips aan de macht kwam, en zijn humanisme is nooit tot volle en harmonische ontplooiing
| |
| |
mogen komen, maar tegelijk bergde hij in zijn wezen méér humanistische trekken en verworvenheden dan menig volgroeid Erasmiaan. Hierbij is weer tekenend hoe hij later zijn diepe spijt uitsprak over het feit dat hij in zijn jeugd Viglius niet tot opvoeder gehad had.
3. De monnik. De tendens naar afzondering ter geestelijke vervolmaking is reeds heel vroeg aanwezig. Maar hij wordt in zijn jeugd bizonder sterk gestimuleerd als een bijna onafzienbare rij dierbare doden hem de vergankelijkheid van het aardse tonen.
Deze trek is uiteraard zuiver religieus. Maar zijn geaardheid bewijst eens temeer de zuiver archaïsche verankering zijner religie: nergens immers vertoont deze eenling een in zijn lijn liggende heremitische neiging, zijn monarchistische tendens is uitgesproken collectief en bereikt dan ook zijn volmaakte verwezenlijking in de bouw van een majestueus klooster: het Escoriaal, waar hij in uniforme vereniging met vele naamloze lotgenoten de christelijke deugden beoefenen kan.
Maar ook buiten het klooster is zijn vroomheid liturgisch geordend. Dagelijks spreek hij meerdere uren met God (zoals hij zelf het bidden noemt).
Ondanks en temidden van de grootste praal blijft hij sober, noest en gelijkmatig. Zijn genoegens zijn eenvoudig, zijn geslachtsleven zoveel mogelijk op reinheid en onthouding gericht, zijn erotiek is primair en onontwikkeld. Liever dan die met hertogen en prelaten was hem dan ook dikwijls de omgang met de eenvoudige kloosterling, aan wie hij soms een voor hem ongekende mate van vertrouwen schonk, zoals wij zullen zien.
4. De mysticus. De archaïsche motieven in Filips' psyche waren te rijk en te diep, dat uit hem niet een groot mysticus zou groeien. Het zich onvoorwaardelijk en cosmisch bespiegelend aan God overgeven om uit die toestand het gehele onderbewuste affect- en geestesleven te laten ontluiken en opbloeien, dit alles was hem aangeboren. En juist zijn roeping en verheven uitzonderingspositie ontwikkelde in hem de meditatieneiging over de cosmische verhoudingen, het een en het vele, het heelal en het eene, God en de ziel. Deze zelfde uitzonderingspositie maakte zijn mystiek ook tegelijk introvert, en het is daarom dat wij van de mystieke Filips het minste weten. Hij moet echter de drie fases der mystiek met goed gevolg hebben doorlopen, en waarschijnlijk is zijn manier van schouwen, gezien zijn intellect, zeer werkzaam en stelselmatig geweest.
Hij heeft met zijn mystieke wezen zeker veel meer dingen geweten dan zijn aardse denken kon bevatten. Waarschijnlijk heeft hij ook, in vereniging met God, allerlei dadendriften visionair uitgeleefd, die hem in het uiterlijke leven ontzegd moesten blijven. Deze mystiek verklaart ook min of meer
| |
| |
zijn verwantschap met Jeroen Bosch, en zijn ongevoeligheid voor El Greco. Dat het Escoriaal niet van boven tot onder vol met Greco's hing is eigenlijk toch een raadsel. Maar misschien is de mystiek van de Toledaanse Griek toch te neoplatonistisch geweest, en voelde Filips' ziel zich méér aangetrokken tot de exactere en meer systematische emanaties van de Bossenaar.
De andere gesteldheden van zijn wezen bewaarden hem ook in dit zijn meest persoonlijke zieleleven voor gevaarlijke afwijkingen. Nergens vinden we pantheïstische tendensen, hetgeen wel voor de hand ligt, maar ook vinden we nergens een spoor van illuminisme of andere uitingen der alumbrado's: Hij kende de sacramenten de allerhoogste waarde toe, en hoewel hij zich als allerhoogste geroepene het dichtst bij God wist, vinden we in hem het tegendeel van impeccabiliteitswaan.
5. De familievader. Het tragisch verloop dat Filips' familieleven gehad heeft, hebben we al aangestipt. Ook dat hij in dit opzicht het lichtend voorbeeld heeft gegeven voor alle vorsten, ja voor alle stervelingen die vrouw en kinderen aan hun hoede toevertrouwd zien.
Ook deze Filips is tijdens zijn leven en eeuwen daarna bijna geheel voor ons verborgen gebleven. Maar wij bezitten thans een schat van vertrouwde mededelingen en brieven van zijn eigen en andermans hand, die ons een beeld opwerpen van een brave burgerman, in alles de zijnen tot voorbeeld, in alles ook de zijnen toegewijd.
In de lange periodes van zijn weduwnaarschap verving hij op de ontroerendste manier de moeder van zijn kinderen, hij overhoorde hun lessen, hij waakte bij 'n ziekbed, zag toe dat de voorgeschreven medicijnen op tijd genuttigd werden, vrolijkte de huiselijke kring met grappige verhalen op, en schreef in lange epistels zijn persoonlijke wederwaardigheden neer, als hij elders vertoefde.
Als de aard van zijn reizen het maar enigszins toeliet, zorgde hij altijd nadrukkelijk ervoor dat de zijnen in zijn gezelschap konden zijn, hij hield van bloemen en van dieren, hij introduceerde de tulp in zijn land en kweekte in de reusachtige tuin van zijn Escoriaal variëteiten van allerlei planten.
Kortom, hij was vader in dezelfde voorbeeldige stijl als hij zelf zoon geweest was.
6. De heerser. Toen in 1527 bekend werd dat op 21 mei in het paleis van Don Bernardino Pimentel te Valladolid Karel v een zoon geboren was, beierden alle klokken der Habsburgse landen. De zoon van Europa had het levenslicht aanschouwd, de heerser over koningen, de hoogste, volmaakste en machtigste belichaming van al wat de middeleeuwse koningsgedachte aan ideologische waarden had opgebouwd. Geen ogenblik wordt
| |
| |
deze gedachte bij de opvoeding ook uit het oog verloren, en als hij, rijp geworden, achtereenvolgens de verschillende tronen zijner vaderen bestijgt, weet hij dat hij alleen aan God verantwoording verschuldigd is.
Als zodanig was hij absolutist, zij het dan ook niet in Machiavellistische zin, maar archaïsch-religieus, en daardoor sacraal maar ook in zijn geval dus totalitair: Niet alleen dat hij zich in politieke, economische of sociale problemen de eindbeslissing voorbehield, zijn superioriteitsdrang strekte zich uit tot en met het kleinste detail van het persoonlijke leven. Het graven van de kleinste irrigatiegeul, de onderlinge verdeling van alle vertrekken van zijn Escoriaal, tot en met de plaatsing van de wateremmers voor doving der lonten op de schepen van zijn Armada, álles beredderde hij, in alles besliste hij. Dit heeft hem tegelijk gemaakt tot de grootste bureaucraat van alle tijden: de wereld regerend van achter de schrijftafel, bedolven onder lawines papier.
Maar dit is ook een der hoofdoorzaken van zijn ondergang geweest: hij kan niets aan een ander overlaten, niemand vertrouwt hij, overal speurt hij intriges, boos opzet of ongewenste inmenging, bijna stelselmatig berooft hij zichzelf van zijn geniaalste medewerkers, en soms vervangt hij hen op de ongelegenste ogenblikken door ijverige ja-knikkers en initiatiefloze gehoorzamers.
Zo vergaat het Don Juan van Oostenrijk en de hertog van Parma, maar het pakkendste voorbeeld hiervan is wel juist de keuze van de admiraal van zijn Armada.
Van de oude helden van Lepanto was wel Don Alvaro de Bazan, markies van Santa Cruz, de aangewezen man om deze onderneming te leiden. Hij dient in 1584 al bij de koning een volledig uitgewerkt plan in voor een grote monstervloot, die de Engelsen zal verpletteren. Indien Filips de betekenis van deze kundige vlootvoogd gewaardeerd had, spraken Noord-Amerika (en wij) op dit ogenblik misschien nog Spaans in plaats van Engels.
Maar neen, Santa Cruz is hem te eigengereid, te origineel. Hij wordt op een vriendelijke manier aan de dijk gezet en sterft twee jaar later, men zegt van wroeging. (Er is zelfs sprake van 'n bedekte rebellie.)
En de keus valt dan op Don Alonzo de Guzman el Bueno, hertog van Medina Sidonia. Nimmer is het raadsel van deze keuze helemaal opgelost, hoewel er in de loop der tijden heel wat gissingen over gemaakt zijn.
Misschien ligt de oplossing eenvoudig in het feit dat Filips bij Medina Sidonia op blindelingse gehoorzaamheid kon rekenen en op zo weinig mogelijk improvisatie. Dit hebben ook al vele onderzoekers geopperd. Maar
| |
| |
er was méér. Medina Sidonia is namelijk een bijna complete afschaduwing van zijn meester.
Evenals de koning is hij vóór alles een religieus mens, tegelijk geboren heerser over zijn ondergeschikten, daarbij scrupuleus, pijnlijk bedachtzaam, immer berekenend, wikkend en wegend, maar zonder één sprankje genialiteit.
Als wij ook het gedetailleerde verloop van de tocht der Armada beschouwen, is het of Filips zelf aan het roer heeft gestaan. Niemand in heel Spanje had hem in ieder geval zó volledig kunnen vervangen als Medina Sidonia. En na de ramp heeft hij zijn admiraal dan ook niets te verwijten.
Filips kwam met te rijke achtergronden op de wereld dan dat zijn heersersbewustzijn een lust was. Het was veelmeer een plicht, en een zeer harde plicht, die hij met inzet van zijn gehele persoon zo gewetensvol mogelijk heeft opgevat. Vlak na hem komt dan ook de decadentie.
Men begaat dus een grote fout door hem met een der moderne ‘machtstrebers’ te vergelijken. Zijn primair beginsel was niet expansie of overmeestering, maar conservering en ontwikkeling. En wanneer deze laatste hem tot handelen buiten zijn erfelijke gebieden dwong dan gebeurde dit weer krachtens oeroude of als onvergankelijk erkende waarden.
‘Zo was Filips ii van Spanje’, zou men zo graag willen zeggen na al dit geschrijf.
Maar helaas, het zijn slechts woorden geweest, zéér onvolledig en zéér onvolmaakt. En de enige troost is dat nog tienduizend andere woorden ons toch niet wezenlijk dichter bij de ware Filips zouden brengen. Pas als het doek zich voor de laatste keer sluit achter het hierna volgende toneelstuk zullen wij hem wezenlijk beter hebben leren kennen. Mogelijk heeft dan de toneel-Filips iets van deze woorden tot leven gebracht, mogelijk heeft hij ze ook volkomen gelogenstraft en beschaamd, hij lijkt misschien in 't geheel niet op de beschreven Filips, nog minder op de echte Filips.
Maar één ding heeft hij dan toch met deze laatste gemeen, en namelijk het meest wezenlijke, dat geen duizend woorden geven kunnen: hij heeft dan (zij het kort, en slecht, gebrekkig of foutief) voor onze ogen waarlijk geleefd.
| |
| |
| |
Don Gaspar de Quiroga en Don Francisco de Idiaquez
Na de onafzienbare hoeveelheid die in de loop der eeuwen over de inquisitie werd geschreven, is het eigenlijk volkomen overbodig hier nog een lekenoordeel aan toe te voegen.
Maar een werk over een ook maar enigermate belangrijke persoon of gebeurtenis in het zestiende-eeuwse Spanje is zonder de inquisitie essentieel onvolledig. Bij het portretteren van Filips ii en zijn emanaties ben ik dus wel genoodzaakt ook over het Heilig Officie een standpunt in te nemen en dit hier enigermate te omschrijven.
Welnu ik meen dat zich over de ontwikkeling, resultaten en excessen van de Spaanse inquisitie ieder weldenkend mens dient te schamen, katholieken en Spanjaarden voorop.
Men is niet van de zaak af met te verwijzen naar de wrede aspecten van de tijd. De Spaanse inquisitie was in wezen het tegendeel van een bij tijd en wijle oplaaiende volksuiting, het was een geperfectioneerd systeem, belichaamd in een permanente magistratuur, waarin de hoogste en verfijndste geesten van het land zitting hadden.
Nog minder lijkt mij een verwijzing naar de gruwelen der tegenpartij op haar plaats. Andermans wandaden mogen nooit eigen misdaden rechtvaardigen, zeker niet als deze juist op ethische gronden bedreven zijn.
Niet de scherpzinnigste apologie, zelfs niet de beschouwingen van een abbé Gavre of van een Déromieux kunnen dan ook de juistheid van Lea's Voltairiaanse conclusie uitwissen ‘dat dit systeem van zogenaamde rechtspraak onrechtvaardiger is geweest dan ooit voortkwam uit het wreedste despotisme.’
Iets anders is de vraag of een soort instituut als de inquisitie op zichzelf historisch niet noodzakelijk was.
Iedereen die de herkomst en de ontwikkeling van het Spanje der zestiende eeuw objectief beschouwt zal de instelling van een dergelijke kerkelijke rechtbank niet alleen logisch maar ook conditio sine qua non bevinden. Nogmaals, het eigenlijke staatshoofd was God Almachtig, de grondwet het alleenzaligmakende katholieke geloof en het hele leven was in deze praemissen geworteld. En wie nu de merkwaardige uitwassen beschouwt van de plotseling tot gloeiende rijpheid komende Spaanse geest, die moet toegeven dat voor het behoud niet alleen van geloof maar ook van staat en volk een krachtig ordenende hand hier uitermate noodzakelijk was. De wereldlijke arm deed dan de rest.
Op de enorme overdrijving waaraan de tegenstanders der inquisitie zich
| |
| |
hebben schuldig gemaakt is genoegzaam gewezen. Het aantal definitieve slachtoffers valt erg mee en ook het gedrag en de bedoelingen van het grootste deel der ambtenaren is niet zo schandelijk geweest als vele verbolgen bestrijders willen doen geloven.
Wat er dan aan misdadigheid nog overblijft is evenwel nog erg genoeg dat ieder eerlijk mens zich in de waardering niet mag vergissen, maar de grootste blaam die op het Spaanse Heilig Officie rust is echter van zuiver geestelijke aard, en daarom mijns inziens van veel groter betekenis.
En hier bedoel ik niet de afschuwelijk inbreuk op het goddelijk gebod der Liefde, ook niet de strijdvraag of het ooit geoorloofd is de mens zijn gewetensvrijheid met stoffelijke dwangmiddelen te ontnemen. Neen, erger is mijns inziens het feit dat de Spaanse inquisitie de eene ketterij bloedig vervolgde, terwijl ze de andere niet alleen ongemoeid liet maar ze zelfs door adoptatie sanctioneerde en tot verdere ontwikkeling bracht. Ik bedoel de limpieza, de bloedzuiverheid, de Spaanse vorm van rassenwaanzin, die er het leven van de hele zestiende eeuw en lang daarna vertroebeld en vergiftigd heeft.
Rond 1550 waren de zaken namelijk zó gegroeid dat geen enkele christen met een spoor joods of Moors bloed een openbaar of kerkelijk ambt mocht bekleden; zij waren uitgesloten van ieder eerbaar beroep, het priesterschap werd hun vrijwel geheel ontzegd en verschillende kloosterorden eisten van hun novicen bij hun intrede een bewijs van raszuiverheid tot in de vierde graad. Enige kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders gaven in dit ontstellend optreden het voorbeeld, en Filips' opvoeder Siliceo, inmiddels aartsbisschop van Toledo, spande in 1548 de kroon door op 'n doortrapte manier ieder kerkelijk ambt in zijn machtig bisdom, tot en met de koorknapen, voorgoed voor alle afstammelingen van joden en Moren te sluiten.
Hier lag nu eens een prachtig arbeidsterrein voor 'n kerkelijke rechtbank! Hier werd het wezen van Christus' Evangelie daadwerkelijk aangerand. Maar het enig effect dat de limpieza-waan op de inquisitie gehad heeft, is dat zij na 1550 er zelf toe overging slechts ‘bloedzuivere’ Spanjaarden tot haar gelederen toe te laten en lange geheime lijsten aanlegde van personen die in dit opzicht verdacht waren.
Maar de limpieza-gedachte was in het Spaanse volk met al zijn vreemdbloedige medebewoners historisch gegroeid, heeft men gezegd. Maar is dit een weerlegging van haar onaanvaardbaarheid? En is de Hervorming in andere landen dan níét historisch gegroeid?
De Spaanse rassenwaan is nooit uitgegroeid tot een welomschreven leer,
| |
| |
zal men zeggen. Neen, dat lag ook niet in zijn aard, hij had vanuit zijn wezen een vernauwende tendens zoals het humanisme en het protestantisme een spreidende tendens hadden. De limpieza heeft zichzelf dan ook, onder het toebrengen van onherstelbare schade aan het gehele Spaanse volk, doodgedrukt. Maar met dat al was zij toch een duidelijke, in statuten en kerkelijke verordeningen vastgelegde dwaalleer, lijnrecht in strijd met de waarheden, waarvan de inquisitie de hoedster zeide te zijn.
Don Gaspar de Quiroga, Kardinaal-aartsbisschop van Toledo, heeft van alle zestiende-eeuwse grootinquisiteurs het langst dit machtige ambt bekleed (1573-1594).
Toch wordt hij in de annalen van het Heilig Officie niet opzienbarend vermeld, omdat zijn ambtsperiode betrekkelijk rustig was. Het merendeel der protestanten was definitief uitgeroeid door de autodafe's van 1558 en 1559, de Moorse zowel als de joodse kwesties waren slepend, de beroeringen door illuministen en bedrieglijke wonderdoensters waren te verspreid en te ongevaarlijk.
We bezitten van hem een tamelijk beschadigd portret van El Greco, dat ons en profil een verfijnd prelaat toont met 'n merkwaardig spitse neus, voorname, vaste, rustige trekken.
'n Soort geleerde, 'n academicus, doorschouwend en begrijpend, niet-agressief maar desalniettemin onwrikbaar en vasthoudend, 'n aanlegger van 'n index, typisch vertegenwoordiger der hoge kerkelijke ambtenarenstand uit de grote bloeitijd van het Heilig Officie.
Zoals reeds opgemerkt was het merendeel der inquisitionele ambtenaren goedwillende mensen met evenveel goede als kwade kanten als ieder ander. Latere, en nog steeds ondernomen pogingen om iedere inquisiteur steeds weer als 'n huichelachtig sadist voor te stellen zijn tendentieus en dom. Weerom treft men hier ten onrechte vele op zichzelf onschuldige dragers, terwijl het gaat om de tragische consequenties van een systeem, namelijk een totalitair christendom dat met alle vezels vastgebonden lag aan een wereldse macht.
Een ander rampzalig gevolg, dat de katholieke zaak in Spanje (en ver daarbuiten) bijna onherstelbare schade heeft toegebracht, was de verhindering van het doorwerken van de gerechtvaardigde critiek van Erasmus en daardoor van het harmonisch tot ontwikkeling komen van een verfrissend en creatief humanisme.
Erasmus' geschriften en hun uitwerking hebben in Spanje een jammer- | |
| |
lijke geschiedenis gehad. Geen land was voor de ontvangst en de geestelijke vertering van zijn arbeid beter geschikt, geen volk ter wereld bood op het ogenblik van zijn verschijning zulke gunstige aspecten: een procentsgewijs enorme groep leergierige intellectuelen, hongerig naar alles wat geest en cultuur verruimen kon, gehinderd door en worstelend tegen de historisch gegroeide wantoestanden, die door de Rotterdammer juist zo prachtig gehekeld en bestreden werden. En daarboven een jonge keizer, die hem oprecht bewonderde.
Het begin van de Spaanse Erasmusbeweging was dan ook veelbelovend: de uitmuntendste geesten waren met de werken van de Nederlander vertrouwd, de toenmalige grootinquisiteur Manrique behoorde tot zijn ferventste aanhangers en met hem de primaat van Spanje, Alfonso Fonseca, evenals de beroemde geleerde Juan de Vergera etc., en het zag er even naar uit dat Spanje zijn toekomstige wereldheerschappij inderdaad zou grondvesten op een vernieuwd, gereinigd, en modern begrepen christendom.
Maar helaas, Karel v vertrekt in 1529 voor een van zijn vele reizen naar verre landen en het gros der verruimde geesten zit in zijn gevolg. In 't zelfde jaar valt Manrique in ongenade, en de baan is plotseling vrij voor een aantal (door Erasmus het felst gehekelde) kloosterlingen om hun reeds eerder ingezette aanval op de nieuwe geestesstroming met kracht door te zetten. Het overgrote deel der inquisiteurs was namelijk kloosterling. Erasmus' aanhang wordt beschuldigd van ketterse uitingen, vermengd en verhaspeld met allerlei Lutheranisme, verschillenden (waaronder Juan de Vergera) worden vervolgd en veroordeeld, en in korte tijd wordt het levensgevaarlijk om ooit maar iets met Erasmus en zijn geschriften te maken te hebben gehad.
Het drama der dodelijke gezichtsvernauwing heeft zich voltrokken, de kans op een tijdelijke reiniging der Spaanse kerk is hiermee verstreken.
Dat betekent nochtans niet dat in Spanje nu ieder humanisme dood was. De ontwikkelde stand was te weetgierig, en 't volk had té veel snelvattend Latijns intellect dan dat van nu af alle mondige geesten gedwee in de starre paden van het Heilig Officie zouden meelopen. Men las dus de verboden boeken in het geheim en vooral het Enchiridion kreeg 'n grote ondergrondse verbreiding evenals de Lof der Zotheid, en allerlei geschriften uit Italië en Frankrijk. Zo telde het land zelfs onder de zwaarste terreur toch vele eminente humanisten, al mocht daar weinig van in de openbaarheid blijken. Vooral wie 't voorrecht had met de buitenwereld in contact te treden had de mogelijkheid tot een ruimere gedachteontplooiing en deze groep was, gezien de enorme Spaanse belangen in 't buitenland, vrij groot.
| |
| |
Zo is mijns inziens de evenwichtige en ruime blik te verklaren, waarvan Filips' laatste particuliere secretaris, Francisco de Idiaquez, meermalen heeft blijk gegeven.
Hij verschijnt ons als een verfrissende noot tussen soms tot weerzinwekkende waanzin uitgegroeide vormen van fanatisme. Als bijvoorbeeld bijna alle desgevraagde deskundigen het erover eens zijn dat de Spaanse Moren op de een of andere manier moeten worden uitgeroeid, dan klinkt De Idiaquez' diplomatieke maar duidelijke stem: ‘Indien dit verachtelijk ras even betrouwbaar was als voordelig, dan zou ik hun heel Spanje in handen willen geven, want hun vernuft en hun spaarzaamheid zouden de vruchtbaarheid en de welvaart terugbrengen, die de weelde en de genotzucht van onze adel verloren deden gaan.’
Dat zulk een man vaak genoeg met zijn felle omgeving in conflict raakte, laat zich begrijpen. Hij was echter een te kundig diplomaat om het ooit tot een openlijke uitbarsting te laten komen. Zo was hij ook een der weinigen die de tocht der Armada hebben afgeraden. Hij heeft kennelijk de situatie scherp doorzien en heeft zijn opvattingen voor de koning niet verzwegen. Het tekent Filips weer dat hij deze figuur in zijn belangrijke positie tot zijn dood handhaafde alsof hij de stem der rede, die ook in hem zelf sprak, steeds ook nog uit een ander wilde vernemen, hoe lijnrecht dan ook tenslotte zijn beslissingen tegen haar raadgevingen indruisten.
Helaas de stem der Idiaquez heeft te zwak geklonken. Zoals vaker in felle hoogconjuncturen de beslissende daad aan extremisten valt, werd ook in het Spanje der zestiende eeuw te dikwijls het geluid der bezadigden door 'n kleine groep fanatiekelingen overschreeuwd.
Ze zijn er geweest, de wijzen en de goedwillenden, in groten getale, maar zij hebben een moeilijke weg gehad in de loop van hun stuk historie, verdrukt en aan alle kanten verdacht gemaakt ofschoon zij toch even goede (of betere) vaderlanders waren. En het is slechts aan zeer enkelen gegeven geweest ook deze, verborgen, schat van de Spaanse gouden eeuw aan het nageslacht door te geven.
| |
Fray Antonio de Villacastin
Aan het einde van zijn lijvig werk over het Escoriaal schrijft Pater José de Siguënza over de dan 90-jarige Broeder Antonius de volgende ongekunstelde woorden: ‘Ongetwijfeld past het ons niet over een levende de lof- | |
| |
trompet te steken... Maar deze is toch al bijna aan z'n eind en aangezien hij het gezichtsvermogen verloren heeft, durf ik deze bladzijden te schrijven, die hij toch nooit lezen zal.’
En Pater José geeft hier ongewild de beste karakteristiek, zowel van zijn biografie als van de persoon van de beschrevene.
Het sobere relaas van Broeder Antonius' lange leven vormt immers niet anders dan een lofzang op een in alle opzichten voorbeeldig kloosterling, maar als de held van het verhaal het zelf gelezen zou hebben, zou hij waarschijnlijk beschaamd en ietwat in zijn dunne baard grommend achter een der door hem opgetrokken zware muren van het Escoriaal zijn weggekropen.
Want Antonius' voornaamste deugd was een ontroerende nederigheid, resulterend ook in een uiterlijke eenvoud, die, temidden van de praal, die hij zo lang en van zo dichtbij voor ogen had, waarlijk indrukwekkend mag heten.
Laten wij beginnen met te constateren dat deze man, wiens handen en praktische geest een der grootste cultuurmonumenten der wereldgeschiedenis deden verrijzen, in zijn hele leven persoonlijk niet méér bezeten heeft dat de som van ongeveer vijf gulden. En wel niet langer dan een dag, want de volgende ochtend droeg hij het geld af aan de overste van het Sisla-convent, waar hij als lekebroeder-Hieronymiet intrad.
Geboren in 't dorpje Villacastin in de buurt van Segovia, wordt hij op zeer jeugdige leeftijd wees. Bij de krenterige oom, die hem moet opvoeden maar die hem nauwelijks lezen en schrijven leert, houdt hij het niet lang uit en op zekere dag vlucht hij zonder een cent op zak, als jong avonturier de wijde wereld in. Zijn pad voert naar Toledo, waar hij als leerling-vloerlegger bij een strenge maar rechtzinnige baas in huis wordt opgenomen.
't Enige loon van de ijverige halfwas is kost en inwoning, en dit verandert niet, ook als hij als volleerd vakman bij een van zijns meesters zonen in dienst blijft. Waartoe zou hij ook geld nodig hebben? Zijn enige verstrooiing blijkt het gebed en verder het opknappen van de meest uiteenlopende akkefietjes in huis en in de buurt. Ja eigenlijk beoefent hij al praktisch alle kloosterdeugden nog vóór hij ooit 'n habijt gedragen heeft. Maar als hij de 28 jaar bereikt heeft, hakt hij de knoop door en meldt zich bij de Franciscanen. Deze weigeren hem (!) en zo komt hij bij de Hieronymieten in het Toledaanse klooster De Sisla terecht.
Het is bij deze gelegenheid dat hij voor 't eerst (en voor 't laatst) in zijn leven geld vraagt. Zogenaamd omdat hij voor familiezaken op reis moet
| |
| |
(hij durfde z'n baas niet te zeggen dat hij in 't klooster ging, bang als hij was de goede man verdriet te doen omdat deze zo aan hem gehecht was) stelt hij zich tevreden met de helft van de inhoud van zijns meesters beurs. Om het schamele bedrag de volgende ochtend twee straten verder direct bij de prior in te leveren, tegen ontvangst van zijn pij, die hij nooit meer af zal leggen. Later verklaart hij dat hij het beneden zijn waardigheid had geacht om als bedelaar bij het klooster aan te kloppen. Vandaar de vijf gulden. De Hieronymieten zien al gauw wat voor vlees ze in de kuip hebben. Antonius' vrome eenvoud is zuiver als kristal. Daarbij kan hij niet alleen beste vloeren leggen, maar ook het schietlood is bij hem in goede handen, hij kan metselen en timmeren, behangen en de schilderskwast hanteren.
Hij heeft bovendien een prima keelgeluid, en bij de koorzang orgelt zijn bas als de beste tot Gods eer. Maar wat hij bovenal heeft, is een onverwoestbaar goed humeur. Altijd is er een glimlach op zijn goeiig trouw gezicht, voor iedereen 'n hartelijk woord, altijd 'n helpende hand, en meestal nog 'n kwinkslag, kortom hij is de heerlijkste incarnatie van de echte Roomse blijheid.
Als de grote koning dan ook voor de bouw en de bevolking van zijn Escoriaal het oog op de Hieronymieten laat vallen is Antonio de Villacastin een der pronkjuwelen, die ze hem kunnen aanbieden.
Hij wordt eerst ploegbaas van de metselaars, doch spoedig klimt hij op tot ‘Obrero mayor’ oftewel opperinspecteur der werkzaamheden, 'n titel waar hij zelf bijna onder verzinkt.
Eenentwintig jaar werkt hij aan het gigantische project met zijn wakend oog, met zijn leidinggevend woord, maar vooral met de daad, met zijn bezielend voorbeeld, met 'n onwrikbaar geloof in het welslagen der onderneming, en tenslotte, zoals wij zullen zien, met zijn praktische en scheppende geest: Aldus, zoals Louis Bertrand het noemt, een unieke synthese vormend van de vrome toewijding der middeleeuwse werkmeesters en de activiteit en kundigheden van de moderne ondernemingsgeest.
Het is niet helemaal duidelijk in welk klooster de man na voltooiing van zijn levenswerk zijn lange oude dag gesleten heeft. Voorzover hij niet definitief deel uitmaakte van de bevolking van het Escoriaal zelf, zal hij er toch waarschijnlijk niet ver vandaan gegaan zijn, omdat zijn aanwezigheid in de buurt van te groot nut was. Hij is zeker in De Sisla teruggeweest, maar waarschijnlijk heeft hij méér vertoefd in het dichtbij gelegen Guisando, eveneens beroemd gebouw der Hieronymieten.
Hier is het dat deze innemende figuur (in zoveel opzichten gelijkend op die andere semi-anonymus, die door de genade ook als bij toeval tot zo'n
| |
| |
unieke taak geroepen werd: Sint Joseph) als nederig misdienaar de bijna 100 jaren haalde, van hieruit is het ook dat Filips hem in dit stuk laat ontbieden.
Wij zijn bij deze man iets langer blijven stilstaan, omdat hij een type voorstelt, dat, hoewel verklaarbaar, toch té dikwijls over het hoofd gezien wordt. Moordenaars, wellustelingen en heiligschenners trekken niet alleen in het theater méér de aandacht, ook bij het projecteren van het toneel der eeuwen zijn vele historici en kunstenaars maar al te vlug geneigd door de ophef van deze aandachtvangers de zoveel schoner, meestal veel omvangrijker maar geruislozer stem van de deugd het zwijgen op te leggen.
Zodoende is de beschrijving van een bewogen tijd maar al te dikwijls slechts de geschiedenis van zijn meest opzienbare misdadigers en hun ondeugden. Om niet te spreken van het grote aantal ‘kunst’werken, waarin de schoonheid evenredig wordt geprezen naar de mate waarin vooral de lelijkheid wordt blootgelegd.
Maar hier stoten we op het leidend beginsel, dat een tijd, en daarmee ook zijn kunst en zijn geschiedschrijving beheerst. Spanje's vurige gouden eeuw is, wat dit betreft, uiterst kwetsbaar. Haar verhouding tot rustiger tijden is ongeveer die van de daad tot de begeerte, en menig beoordelaar heeft haar te veel verklaard volgens zijn eigen leidend beginsel en er juist vooral die aspecten uit naar voren gehaald, die in zijn eigen onderbewustzijn als wensdroom leefden. Daarover later uitvoeriger.
In ieder geval heeft men ons het zestiende-eeuwse Spanje maar al te vaak bijna uitsluitend willen voorstellen als een samentreffen van pathologische fanatici en ontaarde wellustelingen. Dit is een misleidende hálve waarheid, erger dan een volle leugen.
Honderden mysterievolle Spaanse kloosters en kathedralen getuigen vandaag nog van een groots en scheppend christendom. En deze kloosters zijn bevolkt geweest met duizenden heiligen, wier enige tekortkoming tegenover de wereld was dat hun stille vroomheid te weinig misbaar maakte.
Zeker, we zullen en we mogen niet vergeten dat er onder hen enkelingen en groepen hebben rondgelopen, die hun staat zowel als hun tijd te schande hebben gemaakt, en die tenslotte hemeltergende wantoestanden hebben veroorzaakt. Wij hebben dit bij het bespreken der inquisitie en ook eerder al aangeroerd. Maar bij het ontwerpen van een tijdsbeeld of van een figuur die dat beeld beheerst, mag in genendele de geestelijke schat verzwegen worden, die aan die tijd ook zijn pósitief aanschijn heeft geschonken.
| |
| |
Enkelen dezer schitterende schare zijn uitgegroeid tot geestelijke reuzen als Ignatius van Loyola of Teresa van Avila, maar 't overgrote deel is juist krachtens zijn grootste deugd, de eenvoud, teruggevallen in de naamloosheid van de tijd.
Antonio de Villacastin is hieruit als bij toeval naar voren moeten treden en via zijn onsterfelijk werk door zijn laatste prior aan de vergetelheid ontrukt. Híj behoort naast de rijpe Filips te staan, eerder en beter op zijn plaats dan fictieve maîtressen, bloeddorstige inquisiteurs en intrigerende grootmeesters.
Toen Filips in 1561 definitief het bevel gaf om het Escoriaal te bouwen waren er al lange jaren van overdenking en conceptie voorbijgegaan.
Als wij spreken van conceptie dan veronderstellen we als vanzelf die onaanwijsbaar creatieve geestesfunctie, waaraan vooral ons onderbewustzijn deelheeft. Welnu, Filips' Escoriaalconceptie was dan ook van formidabele omvang, maar ook hier heeft het hem weer jaren gekost eer zijn scherpe rede de bijpassende vormgeving geconstrueerd had.
En tijdens de uitvoering van het werk is zijn conceptievermogen nog steeds veranderend en corrigerend opgetreden, hetgeen onder andere zijn grootste bouwmeester tot wanhoop bracht.
Het Escoriaal zou worden een Summa Theologia in steen (Pfandl), een alcazar van het katholicisme (Bertrand), een monumentaal Credo (Weise), een getuigenis van het eeuwige Spanje.
Het zou in één machtige greep het beste en het waardevolste samenvatten van álles wat het katholicisme aan onvergankelijke waarden had voortgebracht. Als demonstratie, als verheffing, als vuist tegen alle afval, verguizing en dodelijke bedreiging die Filips in de stormen des tijds onderkende.
Maar tegelijk werd het ook een mausoleum: Alle voorvaderen zouden er rusten, en de gebeenten van zo veel mogelijk heiligen; tegelijk ook een verzamelplaats van alle illustere geesten, een parnassus der wetenschappen.
Zo werd het Escoriaal de uiterste culturele consequentie van deze totalitaire geest, zoals de Armada de religieus-politieke was.
Natuurlijk in de vorm van een klooster, gebouwd door naarstige monniken, en het is te begrijpen dat de koning hiervoor de geliefde orde der Hieronymieten uitkoos. Niet alleen had zijn vader al een speciale voorliefde voor deze eerwaarde practici gehad (op 't eind van zijn dagen trok hij zich dan ook in het Hieronymieten-convent San Yuste terug) maar zij waren de bouwpaters bij uitnemendheid, en bijna de helft der Spaanse godshuizen waren onder hun ervaren handen verrezen.
Tekenend is weer de keuze der architecten: eerst is het Michelangelo's
| |
| |
tweede plans leerling Juan de Toledo, dan een, nog onbelangrijker, Italiaan Giovanni Castello, en als tenslotte na de dood van deze twee uiteindelijk de grootmeester Juan de Herrera de taak op zijn schouders krijgt gelegd, dan rijzen er uiteindelijke zóveel moeilijkheden met de koning, dat het werk herhaaldelijk moet worden stopgezet. Want niet Castello noch de Herrera is de schepper van het Escoriaal, maar Filips, de heerser zelf, en hij alleen.
Wie dan ook thans nog vóór het indrukwekkende gebouw staat, ziet dat een eenvoudige hand, bijna van een kind, langs een lineaal de lijnen getrokken heeft. De vlakken zijn op de eenvoudigst rekenkundige manier ingevuld met gaten, die de ramen voorstellen. De enige afwijking vormt de lagere bovenste verdieping.
De plattegrond is dienovereenkomstig, enorm van afmetingen, maar slechts kwasi-ingewikkeld.
De ‘kapel’ (die inderdaad iets kleiner is dan de Sint Pieter in Rome) heeft de tot zijn grootste simplisme teruggebrachte koepelvorm. Hier is een koel verstand aan het werk geweest, het is allemaal bizonder harmonisch en uitgebalanceerd. Maar het is een verstand zonder geleding en zonder lucide ontwikkeling geweest, het is een renaissance zonder bloei.
Inderdaad een magistraal antwoord op zogenaamd gothische barbarij, op Burgos en Valladolids Sint Paul, maar het is alsof de sobere rekenkunde vloekt tegen de onmetelijke geestelijke inhoud der gedachten die zij uitdrukken moest.
Deze harmonie was dan ook in haar eenvoudige volkomenheid steriel. Zij kon nimmer worden verbeterd en is ook nimmer nagevolgd. Hier is op indrukwekkende en grootse wijze vastgesteld dat twee maal twee vier is, 'n waarheid waaraan niets af te dingen maar ook niets toe te voegen valt, 'n waarheid waarin het mysterie en daarom ook het leven niet woont.
Kortom, het is een eenmalige meesterworp van een scherpe maar simplistische geest, die nergens bloeiend de creatieve waarden verwezenlijkt heeft, die hem oorspronkelijk in werking hebben gesteld.
Filips is tijdens de bouw vaak naar het werk gaan kijken, dikwijls inofficieel. Telkens wilde hij de inspecteur der werkzaamheden spreken, maar die liet zich uit verlegenheid niet zien.
Totdat Zijne Majesteit verstoppertje is gaan spelen en de schuchtere Obrero-mayor met een list te pakken kreeg. En bij de eerste gedachtewisseling met Broeder Antonius had Filips zijn man al gevonden. Dit was het soort dat hem begreep, daarbij vlijtig, praktisch, kundig, onversaagd maar voorzichtig en slim, iemand die het project tot de laatste dakpan nauw- | |
| |
keurig volgens de richtlijnen zou uitvoeren.
En wat een geest woonde in deze eenvoudige figuur! Beter dan de beroemdste architecten vond hij de oplossing voor allerlei netelige kwesties: Als het eerste, reeds in vergevorderde staat zijnde, project van Juan de Toledo te klein blijkt, zit iedereen met z'n handen in de haren. Dan komt Broeder Antonius ineens met het ei van Columbus: 'n verdieping erbovenop en er is ruimte te over, en meteen is het hele gebouw dan nog wat majestueuzer ook.
Met zulke mannen kon Filips praten en hoe verder de bouw vorderde hoe meer hij Antonius z'n gang liet gaan en deze voltooide in 21 jaar wat heel Spanje voor 't werk van enige geslachten had gehouden.
Wij weten niet hoe ver het vertrouwen is gegaan dat de grote koning aan de simpele metsel-broeder geschonken heeft. Maar zeker is dat hij zich in méér dan een opzicht zeer sterk met hem verwant heeft gevoeld. Tot het einde van zijn leven is hij hem blijven raadplegen, en zeker niet alleen over architectonische kwesties. Waarschijnlijk is Antonio de Villacastin dan ook een der weinigen geweest, die 'n enkele keer toegang hebben gehad tot 's konings hart, en is hij in zijn vrome en ongecompliceerde toewijding bij deze gesloten heerser tot die gewijde domeinen mogen doordringen, die alle groten van Spanje ontzegd zijn gebleven.
| |
Francisco de Bobadilla, Maria de las Mercedes de Mendoza, Magdalena Ruiz
Don Francisco de Bobadilla is zeker niet de infanterie-kolonel geweest zoals hij in dit stuk verschijnt.
Wij bezitten van hem het bezadigd advies, dat hij in de krijgsraad van La Coruña uitbracht vóór het definitieve vertrek van de Armada. Het getuigt van inzicht en verantwoordelijkheidsgevoel. Ook op andere plaatsen wordt hij om beurten kundig, dapper en een goed organisator genoemd.
Als hij echter bij de verslagen terugkomst op 22 september als lid van de hoge adel wordt aangewezen om namens Medina Sidonia naar de koning te gaan, dan is deze opdracht even verschrikkelijk als eervol. De acute psychische neurose, waarmee hij in dit stuk verschijnt, is gefingeerd, maar als we het beeld der totale ellende overzien, waaronder vooral de bevelhebbers als gebroken wrakken de thuishavens bereikten, dan is het onzes inziens volkomen verantwoord wanneer deze figuren slechts zeer vaag meer corresponderen met de evenwichtige karakters, waarvan de vroegere uitingen zijn opgete- | |
| |
kend. ‘De ontberingen die aan boord zijn geleden, zijn met geen pen te beschrijven,’ tekent Medina Sidonia zelf in zijn brief aan, we zullen er enige fases van in het stuk aantreffen. (Gezien door de bril van De Bobadilla.)
Maar erger dan de stoffelijke ontberingen moet, vooral voor de leiders, de psychische ontreddering zijn geweest, die bij velen een volkomen ineenstorting ten gevolge heeft gehad: zij stierven vlak na de aankomst in het vaderland, ook Francisco de Bobadilla.
De meeste leiders behoorden namelijk tot de vurige Spaanse adel, die zijn glansrijke naam waarlijk niet alleen aan jachtpartijtjes en duels te danken had. Hij was min of meer ontstaan en gegroeid, in ieder geval beproefd in de eeuwenlange strijd op leven en dood tegen de Moren, een totalitair verschillende, harde en soms wrede tegenstander. In deze strijd waren ook de grote Spaanse ridderorden ontstaan; de Calatrava-, de Alcántara- en de Santiago-orde, die een blijvende belichaming vormden van de hoogste eer van Spanje.
Filips hield de adel op een afstand. Vooreerst als uitvloeisel van zijn streng hiërarchiek heersers-instinct: er kon en er mocht maar één man koning zijn en dat was hij zelf.
Maar ook omdat sinds de laatste Moor als zodanig verslagen was (de rest redde zijn leven door bekering tot het christendom) er een consolidering en 'n tranquilisatie der adellijke posities intraden die de samenleving geen goed deden en zelfs soms een gevaar voor de binnenlandse rust opleverden. Deze met eer beladen vechtersbazen, dikwijls nog toegerust met 'n grote innerlijke cultuur en 'n werkzaam intellect, waren nog allerminst rijp voor het otium cum dignitate. De levens- en dadendrift bruiste nog onbedwingbaar in hun aderen, en de eer die vroeger op een bloedvreemde vijand kon worden afgedwongen, werd nu gezocht in onderling geschil.
Zo werd de adel al vroeg een broeinest van intriges, van vetes, schermutselingen en vendezza's. Zoals opgemerkt, het land was nog nauwelijks geünifieerd, Aragon hield zelfs tot bijna 1600 nog zijn aparte Cortes, allerlei sectarische, particuliere, seperatistische en nationalistische lijnen en lijntjes doorkronkelden het structurele netwerk van de staat en meer dan eens kreeg de vete tussen twee voorname families het karakter van een rebellie, waarop het regerend staatshoofd onaflaatbaar moest bedacht zijn.
Zo werd ook van deze kant Filips' isoleringszone-tendens gedreven naar een doelbewust systeem, en zo is het ook te verklaren dat slechts zo weinig leden van de hoge adel hebben deelgehad aan het directe bestuur van het imperium. Zij werden zo veel mogelijk bij hun volk in hun steden gehouden, (merkwaardig aspect van de Spaanse adel, hun burchten lagen niet in landgoederen buitenaf, maar merendeels midden in de steden) en
| |
| |
de klinkende titels die zij aan het hof droegen hadden geen reële inhoud.
Dit betekent echter niet dat na de verovering van Granada op de Moren in 1492 de adel voorgoed een grotesk museumstuk ging worden. Integendeel. De zestiende eeuw kwam hem, hoewel met grotere intervallen, gelegenheid te over bieden om de op eigen bodem ontwikkelde deugdzaamheid nu in vreemde landen en op verre stranden te bewijzen. En hoe groter vlucht het Spaanse imperium nam, des te grootser roem er te behalen viel.
Welnu, men heeft zich niet onbetuigd gelaten. De tekenen van decadentie blijven in de hele zestiende eeuw zeer sporadisch en bij iedere buitenlandse onderneming die de koning beraamde, stond zijn ridderschap aangetreden met alle vuur en alle strijdlust, met alle doodsverachting en grandezza, die de voorvaderen hadden gesierd.
De bloedige verliezen die zij aldus, voor God Almachtig en voor het eeuwige Spanje, leden waren soms zeer groot.
In de verschrikkelijke slag van Lepanto sneuvelde bijna de helft met het zwaard in de vuist. Maar dit werd niet geteld, aangezien zij die vielen, strijdend voor Gods eigen zaak, meteen het eeuwig loon voor hun dapperheid in ontvangst konden nemen. En de overlevenden waren dan ook met Gods hulp victorieus en voor alle toekomstige geslachten het onderpand der nationale trots.
Toen in 1586 het Armada-plan zijn vaste vorm had aangenomen, ging er dan ook een schok van gepassioneerd enthousiasme door alle Spaanse harten.
Dit zou het feit der feiten worden, de indrukwekkendste, de meest grandioze onderneming aller eeuwen, hier zou roem gevestigd worden, onvergankelijk en onvergelijkelijk.
Even later breken de intriges weer los: De markies van Santa Cruz, een der glansrijkste helden van Lepanto, wordt gepasseerd als opperbevelhebber. Zijn aanhang en aanzien is groot, en niemand begrijpt op welke reële gronden Medina Sidonia eigenlijk gekozen wordt.
Maar het stampij wordt in de kiem gesmoord: de onderneming is te heilig, de Spaanse strijdmacht te overweldigend om over zo'n futiliteit nog lang te twisten.
De koning heeft gesproken, het is de zaak van het eeuwige Spanje, neen het is de zaak van God Almachtig, Heer der heerscharen, in Wie alle macht is en alle kracht.
En zo treffen we aan boord van de Armada wat wij in de aanvang schreven: al wat in Spanje groot was, of het alsnog door roemrijke daden wilde worden. En als primus inter pares: Don Francisco de Bobadilla.
| |
| |
De figuur van Mercedes de Mendoza is geheel gefingeerd, de naam van haar geslacht echter allerminst. De grondlegger der Spaanse Inquisitie (in zijn tijd ‘de derde koning van Spanje’) was een Mendoza, Filips' eminente ambassadeur bij Elisabeth was een Mendoza, evenals zijn laatste vertegenwoordiger in Aragon die bij de Perez-opstand de dood vond; om niet te vergeten Ruy Gomez' eenogige echtvriendin Ana de Mendoza, prinses van Eboli, na de koningin de eerste vrouw van Spanje. Zo was ook het bloed der hertogen van Infantado sterk door Mendoza's gekleurd, en het is daarom dat wij haar als weduwe in Guadalajara laten wonen, waar nu nog het rijkst geornamenteerde renaissancepaleis van Europa van hun vroegere glorie getuigt. (Sinds de laatste burgeroorlog helaas slechts als ruïne.)
Mercedes moet al jong met de spruiten van de uit het Zuiden stammende Bobadilla's in aanraking zijn gekomen. Ook hun beider families waren aan elkaar geparenteerd: (De kardinaal-aartsbisschop van Burgos, die Filips - in het paleis te Guadalajara - met Isabella de Valois in de echt verbindt, heet naar zijn ouders: Mendoza y Bobadilla)
En wij kunnen aannemen dat zich tussen haar en de latere infanterie-kolonel van de Armada al zeer vroeg een idylle heeft ontwikkeld volgens de klassieke regels der Spaanse ridderromantiek.
Maar deze idylle mocht niet uitgroeien tot een duurzame verbintenis en Mercedes deelde het lot van zovele Spaanse vrouwen: zij wordt aan de meest biedende uitgehuwelijkt overeenkomstig het familiebelang en naar haar mening wordt niet gevraagd. En dan begint het kleurloze bestaan der gehuwde Spaanse vrouw aan de zijde van een oudere man, 'n soort levenslange vestingstraf, afgeteld slechts van kraambed tot kraambed, totdat een ervan een dodelijke afloop hebben zal.
Hoe vaak moeten in deze tijd haar gedachten zijn uitgegaan naar de Amadis van haar jeugd, die met een leger guitaristen en een volledig gevolg onder haar getralied raam in het goddelijkste Spaans de bewijzen van zijn onsterfelijke liefde kwam fluisteren. Hoe vaak is haar hart opgesprongen, telkens als ze weer te horen kreeg dat een nieuw heldenfeit haar uitverkorene steeds hoger op de ladder der ridderschap plaatste.
En hoe anders besliste het lot dan zij verwacht had! Zij bracht maar één kind ter wereld, en wel een dochter, terwijl ze wist dat haar vruchtbaarheid tot vele zonen in staat was.
En op 'n gegeven dag komt het bericht dat de heer gemaal van zijn laatste gewichtige zending niet terug zal keren: Bij de bezetting van Portugal gesneuveld. Als een der weinigen. Eigenlijk is hij zelfs niet gesneuveld, hij is van zijn steigerend paard gevallen, in 't gevolg van de koning zoals later
| |
| |
blijkt, maar hoe dan ook, Mercedes is weduwe als eigenlijk de vrouwelijke levenskracht nog pas in haar ontloken is.
En in deze toestand ziet ze Francisco de Bobadilla terug, 'n gerijpte man nu, sterk, vastberaden, door honderd letsels van een fel leven al beschadigd, maar bereid om aan nog duizend nieuwe slagen het hoofd te bieden. Hij is ook niet meer vrij, hij is met vele draden aan dit leven al verbonden, en van de open vragen weet hij voor de toekomst al vaag het antwoord.
Maar gevoelens kunnen groot zijn in dit machtig wrede land, en hartstochten branden fel op deze zondoorgloeide aarde!
Hun weerzien is onstuimig en hun liefde onverzadigbaar, het is of zich de macht van hun hele wezen voor deze tijd heeft opgekropt. En Francisco is gerijpt, maar niet veranderd! Zijn optreden heeft nog dezelfde ontwapenende innemendheid. Ook zijn spreekstijl is dezelfde, alleen is zijn poëzie gevatter nu, van rijker en gevarieerder omspelingen voorzien en voor dezelfde liefkozing heeft hij nu wel honderdvoudige aanloop. Terwijl toch zijn gebaar, zijn omarming strakker, sterker, onontkoombaarder is.
Maar hoe veel sneller dan van de vrouw is de laaiende liefdesroes van de rijpe man bekoeld! Hoeveel meer horizonten staan voor de vechter, de veroveraar open!
Lange tijd houdt de tot fanatisme groeiende macht van haar gevoelens hem nog omklemd, lange tijd wordt zijn ontwaakt geweten tezamen met zijn groeiende afkeer overstemd. Maar het einde komt onherroepelijk, en plotseling: de roemruchte infanterie van Spanje vraagt om zijn opperbevel, de tocht is ver, de inzet groot, het gevecht zal fel, de eer onvergankelijk zijn: Kolonel op Gods Armada!
En zo blijft Mercedes de Mendoza achter: eenzaam, vernederd, gewond. Met slechts pijnlijke herinneringen als geestelijk erfgoed, met haar rijkdommen voor de rest van haar leven veroordeeld tot liefdadigheid of tot het onderhoud van arme kloosterlingen.
En nu moeten we ons niet vergissen in de eerzucht van de Spaanse vrouw. Als hij eenmaal is ontwaakt, dan is hij, evenals de liefde, groter dan die van de man. Hij heeft ook niet de bekende relatie met het moderne minderwaardigheidscomplex, eerzucht is in Spanje een levenselement, dat positief, ook zonder verdringing, aanwezig is.
De Spaanse vrouw begint als kind haar ‘openbaar’ leven als speelbal van haar vaders eerzucht. Zij beseft, te laat, waar dit leven om begonnen is. Als al haar onderbewuste aanleg dan eenmaal tot ontwikkeling is gekomen, dan heeft ze meestal kinderen en een huisgezin waaraan zich al deze potenties harmonisch kunnen vasthechten.
| |
| |
Een der geheimen van Spanje's volkskracht ligt dan ook in de prachtige moeders.
Maar is deze organische ontwikkeling op de een of andere manier gestoord (wat geen uitzondering is), dan blijven er grote en felle affecten braak, waarvan de eerzucht een der voornaamste en diepst ingeborene is. Deze eerzucht ontwikkelt zich dan niet zelden tot een massieve wrok, waaromheen zich vaak een pathologische begripsconcentratie voordoet, omdat haar afzonderingspositie de Spaanse vrouw geen harmonisch veld biedt om al deze affecten uit te leven en te neutraliseren.
Duidelijke sporen van deze merkwaardige soort wrok vinden wij terug in de manier waarop de Spaanse vrouw haar liederen intoneert.
Zij verschilt dikwijls wezenlijk van die van de man, die toch melodisch precies hetzelfde zingt.
Zover is het echter met onze Mercedes nog niet gekomen, als ze op een zekere nazomeravond in 1588 bezoek krijgt van een oude Hieronymiet. Toch wil ze hem persoonlijk niet te woord staan en verwijst haar kamerdienares naar de gebruikelijke aalmoes.
Maar het blijkt geen bedelmonnik te zijn en zijn onderwerp is zeer uitzonderlijk. En als zij in de bezoeker de bouwer van het Escoriaal herkent, dan weet zij dat het ernst is: Zij wordt naar het koninklijk kloosterpaleis ontboden.
De stijl van de uitnodiging is zeer vreemd, volkomen ontdaan van de gebruikelijke luister die een koninklijk bevel omgeeft. Maar iedereen weet dat deze Broeder Don Felipe's intiemste vertrouweling is.
Iedereen weet ook dat de koning in zijn kloosterlijke afzondering de pompeuze stijl vaak omzeilt, iedereen weet dat er duizend geheime belangen door achterdeuren worden geregeld, dat er ontelbare draden naar die eene kamer lopen, onzichtbaar door dat open raam, waardoor de hele wereld inkijkt.
Uit de broeder zelf is natuurlijk geen letter van 's konings bedoelingen los te krijgen. Hij is natúúrlijk op de hoogte, maar deze oude monnik kan zwijgen! Hij is niet voor niets de vertrouwde afgezant van de zwijgzaamste man van Spanje. Maar juist deze zwijgzaamheid zegt haar méér dan honderd woorden. Mercedes de Mendoza wordt in het geheim genodigd naar het Escoriaal! En nog pas kort geleden is die andere Mendoza, de prinses van Eboli, te Madrid in discrediet geraakt. Ze is min of meer van het hof verbannen. Men heeft gefluisterd en geroddeld, 'n verhouding met de koning. Het is niet waar, natuurlijk niet, wat kan de machtigste vorst ter wereld voor 'n belang stellen in een eenogige vrouw op jaren! En niemand
| |
| |
heeft ooit een bewijs gezien. Maar wie heeft ooit een bewijs gezien van háár verhouding tot Francisco de Bobadilla? Jawel, daar is óók over gefluisterd, dit is óók doorgeroddeld door alle kringen; maar niemand heeft het bewijs, niemand weet het eigenlijk zoals zij het zelf weet.
Maria de las Mercedes de Mendoza wordt genodigd naar het Escoriaal. Waar geen mens ooit is doorgedrongen dan in het allerhoogste belang! Waar nooit een enkele vrouw is toegelaten, zelfs niet de aller-allerhoogste adel van het ganse imperium!
En zij maakt zich op om te gaan, met alle kunstgrepen en alle stijlgevoel die dertig jaren onstuimig vrouwenleven haar hebben bijgebracht. Eens te meer zal dus haar leven een onverwachte wending nemen. En die wending zal... neen, ze is geen dromerig kind meer. Sprookjes zijn zelfs onder de zon van Spanje alleen voor simpelen of voor Moren, en voor het wonder is haar leven te ongelukkig en te bevlekt geweest. De ervaring en het leed hebben haar het bestek der mogelijkheden in de ziel geprent. Zij kent de hardheid, maar ook de waarde van de realiteit, de dromen zijn voorbij, zij weet wat ze kan, en wat níét in haar bereik ligt. Maar... ze weet óók wat ze waard is. En tenslotte... de volle schoonheid gepaard aan de volste betoveringskracht van de geest heeft bij de Spaanse vrouw een korte levensduur, en deze kans, deze mogelijkheden, van welke aard ze ook zullen zijn...
Zo verschijnt Maria de las Mercedes in dit stuk, door het leven geschonden, maar in de volste potentie van haar ontvlamde vrouwelijkheid. En ze treft er een koning aan, door het leven geschonden, maar in de volste potentie van een totale wereldheerschappij.
Hoewel de grote heerser volgens ritueel ongeveer anderhalf duizend grandes van Spanje in zijn directe huisdienst had, heeft de ouder wordende, astmatische man zich als mens het meest en het vertrouwelijkst toegeneigd naar een eenvoudige boerenvrouw.
Persoonlijk vind ik dit een van de allergrootste en markantste uitingen van Filips' zieleleven. Over deze vrouw laten we Pfandl even aan het woord:
‘Tot den engeren kring van de koninklijke familie behoorde ook Magdalena Ruiz, een stokoude, trouwe dienstmeid en huishoudster, die voor alles geschikt en bruikbaar was, als kindermeisje en als ziekenverpleegster, in keuken en kelder, om kleren te onderhouden en om een goeden slaapdrank te bereiden, dus overal waar, naast den veelkoppigen mannelijken
| |
| |
staf van het Boergondisch-Spaansch ceremonieel, ook nog een zachte en tevens vaardige vrouwenhand onontbeerlijk was. Haar heeft de koning ook naar Portugal meegenomen en zij mag hem naar bed sturen als hij te lang opblijft, zij mag zijn hoofdkussen opschudden en de kaars uitblazen, zij mag, bij den ouder wordenden, vereenzaamden man, zooiets als de plaats van zijn moeder innemen, zij is, om met Porreno te spreken, een van de weinige stervelingen wien het gegeven is door de isoleeringszone heen te dringen, zonder ooit uit te glijden.
In zijn brieven aan zijn kinderen wordt zij meer dan eens als een personage van gewicht, en respectabel daarbij, vermeld en met goedjonstigen humor gekarakteriseerd. Zoo lezen wij daar bijv. dat: bij de eerste noot van een dansmelodie haar beenen beginnen te jeuken en haar armen onrustig worden, al is zij nog te oud en te kortademig om te dansen.
Op het in het Prado-museum hangend portret van de Infante Isabel Clara Eugenia, - waarvan de schilder niet met zekerheid bekend is, - zit Magdalena Ruiz, met een wit-kanten doek op het hoofd en een schoothondje onder den arm, naast haar goedige meesteres, die haar de linkerhand op het hoofd legt.’
| |
| |
| |
De troon van Engeland komt niet vrij
Men zegt dat een drenkeling vlak voor 't verglijden in het eeuwig zwijgen zijn hele leven nog eens in één ogenblik doorschouwt. Hij is dan echter al half geheven uit de stof, zijn oog is bovenmenselijk al en in dat ogenblik doorvoelt hij van eigen daad en reactie, van oorzaak, gevolg, woord en wederwoord het eeuwig verband. Om in het volgende moment al deze saamgelopen levenslijnen in de dood te zien verbreken.
Maar ook het leven telt getijden die op dit extreem doorschouwen lijken. Soms voelt en weet en ziet de mens hoe al de door hem zelf gesponnen en niet door hem zelf gesponnen structuurlijnen van zijn leven in een punt samenknopen, gewild of ongewild; en in een verhelderd ogenblik stijgt hij uit boven zichzelf en schouwt en weet hij met een dieper weten.
Dan valt een tijdperk dicht, en als de lijnen breken, is hij een stuk gestorven, en hij begint een nieuw epoche plotseling rijper, rijker en geslagener.
Dit zijn de knooppunten van ons bestaan, de ogenblikken waarin het leven bewijst zelf het opperste drama te zijn. Want het drama als opperste kunst van het leven is structuur, organisch en anorganisch, met lijnen natuurlijk en bovennatuurlijk, gewild, ongewild, ontketend of afgebeden, beheerst of overmachtig. Drama is synthese, en het is het goddelijk vermogen van de dramaturg deze synthese uit zijn ziel te laten uittreden en haar uit eigen wil levend te laten ontstaan als handeling. En het is de goddelijke opgaaf van de acteur deze nieuwe synthese een avond, of een ogenblik desnoods, waarlijk te laten leven als een knooppunt van zijn eigen bestaan, als een schouwingsmoment voor de stille medespelers, het publiek, waarop bij het laatste doek de levenslijnen breken, en mensen geslagen maar rijper en rijker zijn.
Verschrikkelijk is dan ook de neergang van het drama vooral gedurende de laatste halve eeuw, tijdperk van de analyse, in het leven zich verwerkelijkend als ontbinding.
Rond vijftig jaar geleden dacht de rationalistische mens in zijn naïveteit het laatste geheim van het leven nu wel op het spoor te zijn. Men sneed de mens in het laboratorium tot zijn ondeelbaarste cel in stukken, en men ontcijferde uit zijn ziel het laatste roersel van zijn diepste onderbewustzijn. De bevindingen die hier wetenschappelijk gedaan zijn, zijn onvergelijkelijk, nimmer nog heeft het academische weten zo'n hoogtepunt bereikt. Maar
| |
| |
ook nimmer nog zo'n dieptepunt. Want achter de laatste celkern, en achter het verborgenste psychisch affect werd het levensbeginsel niet gevonden.
De wetenschap bleek met een stel prachtige en zeer doeltreffende benaderingssystemen verrijkt, maar het leven werd niet verklaard. Wetenschappelijk is dit dan ook al lang weer achter de rug. Zelfs de meest rationalistische academicus is tenslotte ergens op het mysterie of op God gestoten en de zielkunde is in de fenomenologie allang weer nieuwe wegen ingeslagen.
Maar verbijsterend is deze wetenschap voor het algemene geestesleven geweest, speciaal voor de kunsten. Men is er de analyse gaan aanzien als leidend beginsel. En men is aan 't snijden en 't ontraadselen geslagen, aan 't ontleden en verklaren alsof men het laatste princiep der levende schoonheid nu voorgoed op het spoor was. En men heeft er een trap van volmaaktheid in bereikt als nimmer nog in de geschiedenis. Omdat de analyse altijd overtuigender is dan de synthese, het niets altijd minder aanvechtbaar dan het iets.
Creatoren van groter formaat hebben hier overheen geschouwd. Zij hadden ofwel de uitkomst der analisten al lang van tevoren in het bloed, óf zij wisten de wetenschap te waarderen voor wat zij was: namelijk een hulpmiddel, maar nimmer doel of leidend beginsel.
Maar onze tijd is gestraft door zijn kleinere geesten en de halve begrijpers, die hij in te groten getale heeft voortgebracht.
Zij deden de muzen verschrompelen tot assistentanalistes, onder hun handen werd de kunst 'n openbaar laboratorium, waarin dan ook de reuk der ontbindingsverschijnselen dra duidelijk merkbaar werd.
Intussen bracht het steeds dieper en onsamenhangender omwoelen der oerdriften steeds vunziger aspecten tevoorschijn, men schoot hart en hersens rustig voorbij en kwam voorgoed in de urinewegen der ziel terecht, en menig nieuw kunstwerk heeft dan ook iets van een psychische latrine der makers.
Ondertussen zijn er in alle varianten wel stijlvernieuwingen en wisselingen van benaderingshoeken ondernomen maar het diepere wezen der algemene stroming is niet veranderd. En nog immer woedt dit gegrasduin in de psychoanalyse, het journalistiek Freudianisme, in alle toonaarden voort, omdat het herbegin der synthese nog zoek is, omdat er geen leidende gedachte is.
Iedere tak van kunst heeft onder deze algemene ontbinding te lijden gehad, maar nergens heeft het zo gestonken als in de kunst van het leven bij
| |
| |
uitstek: het toneel. En aangezien de mens niet graag zijn eigen, en nog minder graag andermans afval té duidelijk voor ogen ziet, was er al meteen behoefte aan het surrogaat, het product dat het teken van zijn tijd, ja alle leidend beginsel, knipogend voorbijgaat, het nergens verankerd, makkelijk hanteerbaar, overal verplaatsbaar bedenksel, het gegok op de zogenaamde algemene menselijkheid, het gegoochel met conclusies zonder de fundamenten.
Vooral Engeland en Amerika hebben het geleverd in oorverdovende verscheidenheid: het goedgebouwde, avondvullende, best onderhoudende flutstuk, het namaak-drama'tje, het primaverkoopbare kwasikunstje, het effectvolle mengsel van ongeveer alle aftrekseltjes van kunst en cultuur samen. Van psychologische thriller tot en met de moderne ‘comedie’.
En dit heeft niets te maken met wat in vroegere perioden ‘lichte kunst’ was, al laat het zich ook zo graag daarvoor doorgaan. Lichte kunst heeft altijd alleen bestaan naast en na ‘zware’, de lach op zichzelf is een onding.
In het buitenland zijn inmiddels, hoewel sporadisch, enige figuren van groter portée opgestaan, maar vrijwel alle Hollandse toneeldirecteuren draaien hun publiek nog dagelijks dit artistieke rad voor de ogen, men weet niet met welke goedvoorgeschotelde hersenkronkel men de toeschouwer nú weer moet vangen. Maar het schijnt er vooral op aan te komen dat een hele zaal een hele avond geïnteresseerd toekijkt, om aan het slot te kunnen getuigen dat er niets te zien was.
De schouwburg zit dan ook praktisch leeg. Terwijl men in 't Concertgebouw de ene cultus op de andere moet stapelen om de schier onstilbare musische honger van het miljoenenkoppig publiek maar enigermate te stillen: tot en met zelfs Debussy, Ravel en Strawinsky en Bartok en Britten. Vól muziek zit dit zogenaamd onmuzikale volk, dat sinds Sweelinck geen componist van eerste orde meer voortbracht, boordevol satzen van Beethoven en thema's van Bach, van variaties van Brahms en van Bruckner en Mozart en Mahler en Schubert, het leeft, en bij iedere nieuwe cultus leeft het dieper en rijker en rijper, het kan niet zwaar, het kan niet wereldomvattend genoeg zijn!
En de schouwburg zit leeg: het volk van Vondel en Bredero, van Hooft en Huygens, het volk ook van Huizinga, Heyermans, Van Schendel, Marsman, Donkersloot en van Duinkerken en honderd andere geesten, waarmee iedere cultuur ter wereld zich graag zou willen sieren, dit volk heeft geen theater! Zogenaamd omdat het geen theatervolk zou zijn. Maar in werkelijkheid omdat het in zijn schouwburgen stinkt, omdat er niets te zien is, omdat er niet gecreëerd wordt, omdat er slechts wordt nageaapt, omdat er slecht gespeeld wordt, omdat er alleen geaast wordt op het open
| |
| |
doek en op het onmiddellijk succes, omdat zijn toneel slechts een parade der ijdelheden is geworden, omdat zijn drama niet meer een grote kunst is.
Ieder begin is moeilijk, bijna ieder herbegin moeilijker.
De Tweede Wereldoorlog is achter de rug, tot nog toe de veelomvattendste in de historie. Hij was een knooppunt en een schouwingsmoment in het bestaan der mensheid, een drama zonder weerga.
Een tijdperk sloeg dicht, vele lijnen zijn gebroken, en er is veel en velerlei gestorven. De geslagenen zoeken naar een nieuwe synthese, maar wij zijn rijper en wij zijn rijker! Want ook de analyse als opperste levensbeginsel is dood, het geloof in het leidende niets is gestorven, en de academische verwatenheid van er vrijwel te zijn is voorbij.
Wij staan in een chaos van immense onzekerheid, want duizend vertrouwde en als beginsel beleden systemen hebben wij naar deze chaos zien voeren. En de aanvattingspunten van nog niet gebroken en van nieuwe lijnen liggen structuurloos en gevaarlijk door elkaar, de tijd is nog amorf.
Maar hij zal het niet blijven, deze zekerheid hebben wij. Want er zijn nog té veel lijnen niet gebroken, de krachtigste, de onuitroeibaarste. Duizenden liggen nog verward en verankerd in resten van een dood verleden. En deze resten, heel oude en ook zeer recente, vormen een onontwarbare schijnstructuur, en wij menen zelfs al een nieuw knooppunt te zien, veraf of dichtbij, maar verschrikkelijker dan al de vorige, misschien het laatste, het extreme vlak voor het eeuwige zwijgen.
Dit dwingt de mens tot bezinning op nieuwe waarden en op oude mysteries, door geen stelsel verklaard of verklaarbaar, op het leidend beginsel om zijn tijd te kunnen scheppen.
Hier ligt de enorme opgaaf voor de dichters en de denkers, voor de geestelijke leiders, die de makers van hun tijd zijn zoals zij zelf door hun tijd gemaakt worden. Hier ligt de scheppende zending ook en vooral van het toneel: een nieuwe synthese te wijzen zodat het weer de scheppende magie krijgt die het in alle culturen gehad heeft, ons volk nieuwe schouwingsmomenten te creeëren, waarin het zich op zijn diepere beginselen bezinnen kan, de wáre chroniek van zijn tijd te zijn, zodat het volk weten kan waar het aan toe is.
Poging tot synthese, tot richting, tot leidend beginsel, dit eerst, en vooral dit en eerst alleen dit!
Later zal dan de comedie weer sprankelen, later zal de mens wel weer om nieuwe en om oude kluchten lachen, later kunnen we weer geestig zijn en ons zelf lachwekkend projecteren op het stramien van onze hernieuwde waarden.
| |
| |
Maar eerst structuur, structuur en structuur! Want wij zijn rijp en wij zijn rijk! Omdat we zo onmenselijk geslagen zijn. Wij kennen nu de mensenziel tot in haar geheimste plooival, wij kennen ieder organisme tot in zijn kleinste nucleolus, wij kennen alle systemen en alle bewijzen, en wij hebben gezien dat zij wezenlijk waardeloos zijn geweest. Wij zijn weer aan het mysterie en aan God toe, aan het oerprinciep en de oerkracht. Ja, aan hetzelfde als, en niets minder dan wat Sophocles en Euripides doorstroomd heeft, waaruit Shakespeare en Calderon gecreëerd hebben, en waar Goethe in iedere regel tegen aangestoten is. En van hieruit zullen wij moeten scheppen!
Eerst dit en alléén dit, en de rest zal ons worden toegeworpen.
En wat zal het onvolmaakt zijn, wat zal onze kunst in haar voegen kraken, wat zal ons toneel slecht gebouwd zijn, en wat zal onze synthese wankelen! Maar wat zijn we dan ook in schitterend gezelschap!
Want wat is ‘Koning Oedipus’ volgens het Amerikaanse successtukstramien voor 'n onding! Hoeveel schreeuwende onmogelijkheden zitten in ‘Hamlet’ en ‘Koning Lear’, en wat is Goethe's ‘Iphigeneia’ voor 'n onmogelijk langdradig wanproduct! En wat is Aeschylos een stuntel vergeleken bij Priestley, hoe slecht zit ‘Richard iii’ in elkaar vergeleken bij ieder stuk van Kaufmann!
Maar o geef mij de magie der ‘Perzen’, geef mij de intense tragiek van Racine, geef mij het goddelijk mysterie dat iedere bladzijde Shakespeare doorademt, en geef mij de langademige verzen van Vondel.
Maar geef mij het wezen, laat mij doorschouwen, laat mij in dit schrikkelijkste knooppunt van ons menselijk bestaan weten waar het om gaat!
En hier vraagt, neen hier schreeuwt het volk om, waarde acteurs!
Neen, niet dat geestelijk uitschot (niet te verwarren met geestelijke elite!) dat nu nog per abuis Uw schouwburgen bevolkt en zich avond aan avond door Uw leegheid laat bedriegen. Laat de dorre lach op hun kaken maar rustig verstijven en drijf ze Uw tempels uit, want dáár hoort het góéde volk, de massa, zich te komen bezinnen op de beginselen van zijn nieuwe tijd.
En zij zullen niet in drommen komen, ze zullen Uw deuren nog lang niet verbreken, dáár heb U Uw heilige kunst te diep voor onteerd. Neen, U zult de morphine van Uw goedkope succes moeten afzweren, U zult U eerst zelf moeten bezinnen, U zult moeten werken en bouwen, wellicht in honger en ellende, maar U zult creëeren, U zult bouwen aan Uw tijd, en U zult de sacrale plaats weer terugkrijgen, die U krachtens Uw opperste levenskunst toekomt. Want bovengenoemde namen zijn evenmin groot
| |
| |
geweest als hun acteurs, neen, het mysterie is in hen groot geweest, en zij hebben met hun gehele wezen weten te luisteren.
Ik weet niet of alle personen in ‘De Troon van Engeland komt niet vrij’ wel kloppen met de hier voorafgaande karakterstudietjes. 't Stuk is namelijk vóór de inleiding geschreven, en 'n conceptie is iets heel anders dan een analytische verhandeling.
Het is ook zó geschreven dat een oningewijde het geheel kan volgen. Ik weet helemáál niet of het wat men noemt 'n ‘goed’ stuk is.
Waarschijnlijk is het daarvoor niet goed ‘gebouwd’, het heeft te weinig actie en er wordt te veel in gepraat. Verder ontbreekt de zo hoognodige ‘lach’, en de spaarzame humor is slecht verdeeld.
Maar dit is allemaal nu niet essentieel. Het is een poging tot synthese, zeer zwak en zeer onvolmaakt misschien, maar ik heb een leidend beginsel, en wel een hoogst modern leidend beginsel.
Ik geloof namelijk in God. Het is niet de god die Filips zijn Armada deed uitzenden, nog minder de god die Pilatus tot zijn compromis dwong. Die zijn dood en uit de tijd. Maar ik geloof in de God van 1950. Dat is Die van het mysterie van 1588, dezelfde Die in het jaar 33 aan het kruis hing. Het is Die, waar ze in het laboratorium weer op zijn gestoten, en Die ook weer in de behandelkamer ontdekt is.
Maar vooral na Stalingrad en Hirosjima is Hij weer bizonder actueel, en wij blijken Hem niet voorbij te kunnen voordat wij ook maar aan 't begin van een structuur kunnen toekomen.
Waarschijnlijk zullen eerst nog heel wat goden moeten sterven, wellicht zijn er nog niet genoeg lijnen gebroken en, hoewel rijk, zijn wij nog lang niet rijp genoeg.
Maar dáár gaat het nu juist in eerste instantie om, om de relatie van onze goden tot God, de gerichtheid van onze structuurlijnen ten aanzien van het Mysterie, de ondergang der ordeningen in de Orde.
De ondergang is aanwijsbaar, verklaarbaar, analyseerbaar, wij hebben er nu zo langzamerhand álle middelen voor, maar zijn relatie tot de Orde, dát is synthese, zijn knooppunt in het Mysterie, dát is drama. Als zodanig is het drama ook het wezensdeel van de mens, als zodanig is het toneeldrama onsterfelijk.
Als zodanig is ook 1588 voor immer actueel. Het was een keerpunt in de historie, een knooppunt van duizend lijnen, een schouwingsmoment voor de mensheid.
En al deze lijnen zijn samengelopen op die eene avond in het Escoriaal,
| |
| |
toen goden van hun voetstuk stortten, structuren vervloeiden in het Mysterie, toen de zwijgzaamheid tot spreken werd gedwongen, en een zeer wijs man onnoemelijk veel wijzer werd. Het was de avond van de grote herordening, en dit zij de actualiteit van dit stuk.
Want het Mysterie van 1588 is het Leidend Beginsel van 1950.
En dezelfde goden die toen tot puin vielen staan met andere gewaden nu weer op hun voetstuk. En de taak van het drama is om ons, zeer wijzen, nog onnoemlijk veel wijzer te maken.
En de rest is slechts aspect. Het aspect is in dit stuk oud-Spaans. Ik weet niet of het in Holland goed te realiseren is. Het eist dat merkwaardig labiele evenwicht tussen een alles verterend temperament en een alles doorstromende beheersing. Het eist grandezza en het eist stijl.
Als een opvoering dit kan realiseren, dan is het ook in moderne zin een ‘goed’ stuk.
Maar nogmaals, dit alles is slechts aspect, dit alles is niet essentieel.
Als wij maar een ogenblik van werkelijke vertwijfeling ervaren, van bezinning en van doorschouwing waarin de ontroering is, waarin acteurs en toeschouwers hun betrekkelijkheid tot hun Schepper, tot de Orde, hervinden. Als dat zou gebeuren, dan is er in naam der Creatie gecreëerd.
|
|