giere daer op wesende, te weten: Joncheer Theodor Triest, heere van Meirelbeke, Lemberghe, Ruddershove, enz., als tweeden schepenen van der Kuere, in de plaetse van Mher Maximiliaen Anthone Rijm, ridder, heere van Rammelare, Humbeke, enz.; Mher Frans baron de Bruyne, als derden schepenen, in de plaetse van den voornoemden heere van Meirelbeke; Joncheer Frederick Heynderick de la Vallette, als achsten schepenen, in de plaetse van Joncheer Baudewijn de Meulenare; dheer ende meester Joos van Steenberghe, licentiaet in beyde de rechten, als neghensten schepenen, in de plaetse van Joncheer François Schoorman; meestere Frans Augustijn le Secq, als thienden schepenen, in de plaátse van den voornoemden Steenberghe; meester Jacques François Willems, licentiaet in beyde de rechten, als elfsten schepenen, in de plaetse van dheer Jan Bernagie, ende dheer Jacques Baut, in de plaetse van Charles Pieter van der Beke, als twaelfsten schepenen van de Kuere.
In de banck van Schepenen van Ghedeele, uyt crachte van den selven brief, sijn ghesuccedeert, eerst joncheer Emmanuel de Grutere, heere van Anvijn, als voorschepenen, in de plaetse van joncheer Anthone d'Allegambe, ridder, heere van Basingien, enz.; joncheer Francois van de Woestyne, als achsten Schepenen van Ghedeele, in plaetse van Mr Bernaert Thysebaert, licentiaet in beyde de rechten; Meester Jacques Provost, licentiaet in beyde de rechten, als neghensten schepenen, in de plaetse van meester Pieter Dhont, licentiaet in beyde de rechten; meester Pauwel François de Lampereel, licentiaet in beyde de rechten, als thienden schepenen, in de plaetse van den voornoemden meester Frans Augustijn le Secq; dheer ende meester Philippe Dominicus