De Nederduytsche spraec-konst ofte tael-beschrijvinghe
(1953)–Christiaan van Heule– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |||||||
[pagina 2]
| |||||||
Horatius de arte poëtica.
JDEM AD POËTAS. | |||||||
[pagina 3]
| |||||||
Ga naar margenoot+Aen deGa naar voetnoot1) Eer-waerdigen Hooch-geleerden DD.Ga naar voetnoot2) Antonius Thysius
| |||||||
[pagina 4]
| |||||||
Voor-reden.De beschrijvinge der Neder-duyscheGa naar voetnoot1) Sprake en heeft in de voor-gaende tijden niet wenschelicGa naar voetnoot2) konnen geschieden, om der gemeyne Schriften onvolkomenheyt willeGa naar voetnoot3), waer door ooc het voornemen der aenzienelicke Tael-bezorgers Koornhert, de Amsterdamse Letter-konstenaers, Aldegonde, Kilianus en andere, byzonderlic schijnt verhindertGa naar voetnoot4) te zijn. Maer overmits onze Tale tegen-woordich met verscheydene onver-beterlicke werken meer en meer verlicht wertGa naar voetnoot5), en gelijc Horatius zegtGa naar voetnoot6), onze Poëten niets onbeprouft gelaten en hebben, zo is ons oog-merc uyt de uyt-nementheyt dezer Eewe, een nodich nuttich en ordentlic Tael-gebruyc aen te wijzen: De bequaemste tijt der Tael-beschrijvinge zoude ontwijfelic in lang voorgaende Eewen geweest hebben, in welke onze Voor-vaders alles hebben konnen invoerenGa naar voetnoot7), datse tot het gemeynGa naar voetnoot8) bevonden te behoren, Nu daer-entegen is ons Gehoor zo teer, ende het Gezicht zo scherp, zo datter niets lijdelicGa naar voetnoot9) en schijnt, het en zy gebruykelicGa naar voetnoot10), kortGa naar voetnoot11), zoetGa naar voetnoot12), ja zelfGa naar voetnoot13) de volmaektheyt overtreffende. En aengezien onder onze Tael-lievelingenGa naar voetnoot14) verschil is, in het na-volgen of af-wijcken des gemeynen gebruyx, zo en achten wy het niet ondienstich, van het oordeel der SprakeGa naar voetnoot15) eenige Tael-wetten voor te stellen.
Dewijle het dan blijkt dat het Gebruyc na de Reden aengeleyt een oog-merc ter VolkomenheytGa naar voetnoot16) is, zo achten wy deze waerschouwingen vorderlic, om het Gebruyc met Reden te overwegen. 1. Het gemeyn Spreken, trekt altijt na kortheyt der woorden, en zoet-vloejentheytGa naar voetnoot17) der silben, en is om des veel-voudigen gebruyx willeGa naar voetnoot18) den gemeynen ooren alder aengenaemst. 2. Zommige woorden en hebben geen aenzienelikheytGa naar voetnoot19) in het spreken, welkenGa naar voetnoot20) nochtans het Schrijven of Redenen eene wenschelicke bequaemheyt uytdrucken. | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
3. Het schijnt dat onder alle geachte Volkeren een gemeynGa naar voetnoot1) ende een byzonder 1) Tael geweest is. 4. Het acht-baer gebruycGa naar voetnoot2) is ooc door het gemeyn spreken, dik-maels in vergetinge, ende de Talen ten verderve gebracht. Want onder de Hebreen heeftGa naar voetnoot3) de gewoonte zo verre van hare Taelorder verscheyden geweest, dat niet allenelic de gemeyne Ioden van de Hebreeusche schriften en vervreemdeden, maer de Wetgeleerde zijn ooc, door verloop des tijts in de onwetenheyt der Hebreeusche sprake zelfs vervallen, hier af blijken eenige getuygenissen in de Griexsche overzettingenGa naar voetnoot4). Alzo heeft 3) ooc de swaricheyt der Latijnse wetten, in het gemeyn gebruyc Ga naar margenoot+vermijtGa naar voetnoot5) geweest [A 4] welc gebruyc eerst slechtGa naar voetnoot6) Latijn zijnde, door menichvuldige dagelixse veranderingen, de Italiaensche sprake geworden is: Eene sprake bestaet in twee delenGa naar voetnoot7), als in kennisse der woorden, ende in de wetenschap van de veranderinge der zelve woorden. Aengaende de kennisse der woorden, die is in het gemeyn gebruyc byna onstraffelicGa naar voetnoot8) zo in Enkele als in Same-gevougde woordenGa naar voetnoot9), ooc in Namen van werc-tuygen en Konst-woordenGa naar voetnoot10), zo dat het gebruyc dezer woorden, zelf by de ongeleerde, meer verwonderlic als berispelic is. Het ander deel der Sprake, welc in de veranderingen der woorden bestaet, is ten deleGa naar voetnoot11) onbekent, en ten dele 11) twijfelachtich, ende het byzonder wit onzes tegen-woordigen werx, ende is gelegen in het onderscheyt der Geslachten, ende de Buygingen der woorden, met den aenkleve van dien, alle Goet-gunstige willen in ons werc Horatius waerschouwinge gedenken dat het zeer swaer is, yet gemeyns eygentlicGa naar voetnoot12) te konnen zeggen, Difficile est proprie communia dicereGa naar voetnoot13), ende al is het dat wy ons vermogen zeer kleyn tot het tegen-woordich werc, erkennen te zijn, zo hebbe ic gelijc Iuvenalis zegt door onwaerdicheyt gedaen, het gene dat ic konde, Si natura negat, facit indignatio versum, qualemcunque potestGa naar voetnoot14). Dat onze Exemplaren yets van de vorige verschillen, is alleen in orderGa naar voetnoot15) en niet in de zake, in welke order wy achten eenich voordeel, door het verloop des tijts, ende de Ervarentheyt onzer Eewe bekomen te hebben. Ooc hebben wy in alles aengeleytGa naar voetnoot16), om den Nederduytschen Lezer bequamelic te dienen, Vaert wel. | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
Ga naar margenoot+In laudem autoris.Qui patrium proprio reddens idioma nitori,
Gy die wenscht het Nederlands,
Welgespeld: in Oorsprongs staet:
Welgehecht: in Redens maetGa naar voetnoot3).
Ziet dit Boek, wat voordeel gy
Daer in vind, tot hulp voor dy.
Wenscht daer voor hem de genaed,
Christi aenGa naar voetnoot5) 't gemoeds verbond:
I. van der Schuere.
Zo t'Aertrijc is verdeelt, in water, Bergen, Dalen
Of zomen ziet een Stat, met straet en Huys bezet
Ooc een geplanten Hof, met menich kruydich bet
Of een schoon mens-gestalsGa naar voetnoot8) natuyrelic afmalen,
Merc alzo hier den grontGa naar voetnoot9) der Neder-duytse Talen,
In Spelling en in AertGa naar voetnoot10), der woorden waerheyt, met
Het samen-vougen van, de zeven deelkensGa naar voetnoot11) net
Om in of buyten Rijm van t'konst-pat niet te dwalen.
Met arbeyt heenGa naar voetnoot12).
|
|