Zinspeelende liefdensgezangen
(1741)–Willem Hessen– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
[pagina 53]
| |
Liefde ontvonkt zelf de Engelen.1.
Hoe vrolyk juicht Góds Eng'lenschaar,
O Liefde! daar gy 't hoogst zult pronken
Op uw verhéven Troonaltaar,
En doetze op u met Lóf ontvonken,
En zetten op haar' vreugd Trompet
De lusten van uw reine wet.
2.
Gòds Hóftrawanten staan als dan
Op rein Agaat en Goude vloeren,
En kneeden voor u Hemels Mann'
Terwyl de Cherubynen snoeren
Om uwen Hals het pronkivoor,
Gehaald uit Sions Tempelchoor.
3.
Hoe juicht en speelt Góds Engelwagt.
Als Liefde smelt in Liefdevonken,
En daalt met Cherubynen pragt:
Om weêrgâloos by Gód te pronken;
Om 't Hoofd betulband met een Kroon:
Wie is de Liefde? dan Góds Zoon;
|
|