ken, ontmoette bij mij reeds van den aanvang af bezwaar, dat misschien, toen ik het voorrecht had U en Ds. van Wijhe te ontmoeten, niet duidelijk genoeg tot uiting kwam. Waar blijven wij met de vrijheid en onafhankelijkheid van de litteraire kritiek, indien wij op verzoek van auteurs, later misschien van uitgevers, die vrije kritiek laten beinvloeden, zóó dat door den auteur ongewenschte kritiek wordt geweerd? Ik kan het niet met mijn geweten overeenbrengen en wensch er niet aan mede te werken, nu niet, en nooit niet. Zoolang ik de leiding heb van de litteraire rubriek van de AVRO zal de boekbespreking zich kenmerken door een strikte onpartijdigheid en objectiviteit.
Dat de Heer ter Braak afwijzend staat tegenover Uw boek is een omstandigheid, die toevallig tot Uw kennis kwam, omdat U den Heer ter Braak bezocht. Ik heb daarmede geen rekening te houden. Ik acht den Heer ter Braak competent om Uw boek te bespreken en gaf hem daartoe opdracht zonder eenige beperking. Ik acht het ongeoorloofd, een mijner sprekers een opdracht te ontnemen om eenige andere reden dan dat mij blijkt, dat hetgeen deze zou willen zeggen in strijd is met de belangen van de AVRO of de eischen der radio-censuur. Daarvan is mij ten aanzien der rede van den Heer ter Braak niets gebleken.
Maar zelfs indien ik slechts het voornemen had gehad den Heer ter Braak de opdracht te geven en mij op het standpunt zou bevinden, dat voor de boekbespreking zooveel mogelijk sprekers moeten worden gezocht die aan de besproken boeken sympathiek gezind zijn, dan zou Uw telegram van 19 november uit Rotterdam aanleiding zijn geweest Uw verzoek met klem van de hand te wijzen. Een aanbod toch, Uwerzijds, aan den Heer ter Braak, ingeval hij de gevreesde bespreking van Uw boek nalaat, toch het honorarium te garandeeren, komt in strijd zoowel met de beginselen van de AVRO als met de beginselen van mij persoonlijk. De letterkundige kritiek door den aether behoort ‘onkreukbaar’ te zijn. Ik ben er natuurlijk van overtuigd, dat U dit met mij eens is en bij vergissing een dergelijk niet te aanvaarden voorstel heeft gedaan.
Ik merk nog op, dat de woorden beloonde beurt in Uw telegram dd. 19 dezer waarschijnlijk een verschrijving vormen van het telegraafkantoor. Ik veronderstel dat U beloofde beurt heeft bedoeld en zou daarvan gaarne Uwe bevestiging ontvangen. Inderdaad beloofde ik U een beurt voor Januari 1931. Met hoogachting en beleefden groet, P.H. Ritter Jr., Letterkundig adviseur AVRO.