23
Kort na zijn dood werd zijn boedel beschreven. Er was 120 Mark schuld bij de kolenboer, 100 Mark bij diverse boekhandelaren, 140 Mark bij de slager, enz., enz.
In zijn laatste brief aan zijn oude vriendin Marie Anderson had hij geklaagd (17 augustus 1886): ‘Ronduit gezegd: ik kan niet leven, d.i. geldelijk. Dat wij in zo'n betrekkelijk mooi huis wonen, is meer 'n lastpost dan 'n onverdeeld genoegen. Tengevolge van allerlei samenlopen van omstandigheden kan ik hier eigenlijk niet blijven en toch kan ik niet weg.
Hoe M. 't maken zal als ik sterf, wat nu toch wel eerstdaags zal plaats hebben, denk ik, weet ik niet! Kortom, we zijn dikwijls zeer bedrängt. Dit verbittert mijn laatste levensjaren of... maanden.’
De opbrengst van het huis was niettemin voldoende om de schulden te betalen. Er bleef zelfs nog iets over, waarvan zijn kinderen ook wat kregen.
Geadviseerd door haar advocaat, Mr. Willem Paap, kocht Mimi het huis voor zichzelf, om het vijf weken later met een winst van 6000 Mark weer te verkopen. Daarvan kregen Nonnie en Edu niets.
Zijn brieven aan Tine waren niet in de boedelbeschrijving opgenomen. Mimi beschouwde ze als haar eigendom en gaf ze in 1890 uit met andere brieven.
Zij ging met Wouter in Amsterdam wonen bij Paap, wiens huishouden zij verzorgde. Wouter bezocht een tuinbouwschool en vertrok later naar Indië. Over zijn jeugd heeft hij nooit enige verklaring willen afleggen, contacten met de familie Douwes Dekker vermeed hij liefst. Hij trouwde Maria Johanna Stock (1888-1927), een te Djember geboren dochter van Anton Friedrich Adolf Stock en de ‘inlandse vrouw’ Djemia.
Multatuli, voorganger in zoveel opzichten, is ook de eerste Nederlander geweest, die gecremeerd werd, te Gotha. Daarbij waren maar enkele Nederlanders aanwezig: Mimi en haar broer, zijn vriend Braunius Oeberius en echtgenote, en twee onbekende jongemannen uit Middelburg: Ghijsen en Wibaut. (Wibaut stond erbij vol wroeging, omdat hij Multatuli toen deze nog leefde, uit beschroomdheid nooit had opgezocht.)