Marie (Anna Maria) Anderson (1842-1912); publiciste, feministe en vriendin van Multatuli.
wat moe van aandoeningen, ik ben wat àf. De laatste weken tellen me weer voor jaren.’
En hij eindigde: ‘Ik zend je een zoen. Doe ik daar goed aan?’
Een ontmoeting kwam tot stand. Marie's vader was veel minder streng dan de vader van Mimi.
In de volgende tijd kreeg Marie meer dan tweehonderd brieven, die zij in 1866 allemaal verbrandde ter wille van een nog veel slechtere man. De volzin ‘ton franc éclat de rire’ uit een van die epistels, zou haar altijd bijblijven.
Herhaaldelijk maakten Multatuli en Marie lange wandelingen in de duinen, waar, meer of minder geriefelijk, lang gepraat werd en heftig gevrijd.
‘Bij de glimwormen in de Scheveningse Bosjes, was ik inderdaad haast zijn “vrouw” geworden. Maar opeens dacht ik aan mijn goede vader die toen nog leefde en ik sprong op.’
‘Hij vertelde me, als kind reeds zinnelijk te zijn geweest en gaf daarvan bijzonderheden ten beste. Sensueel was hij zeer. Toch was hij, volgens de mededeling zijner vriendinnen, voor fysische gemeenschap vaak te zenuwachtig. Ook kon een kleinigheid hem ontstemmen.’
‘In die tijd ontving hij gaarne van zijn vriendinnen, o.a. van mij, schildpadden sigarenmesjes, die hij spoedig verloor; ook behaagden hem kopjes om thee uit te drinken, maar dun. - Daarentegen kregen zijn vriendinnen wel boeken, en circuleerden bij verscheiden vereerders en vereersters brieven van Tine, eigenlijk om zijn pekelzonden daarmee te dekken.
Neen, met Don Quixote zei hij niet: “Ga weg van mij, gij temptatiën! Ik heb mijn hart verpand aan Dulcinea van Toboso.” De temptatiën waren hem altijd welkom.
Daarom zong hij ook zeker zo gaarne het liedje:
“Kon ik alle meisjes krijgen,
'k zou ze aan een draadje rijgen”, enz.
“Mooi” was echter geen hoofdzaak voor hem, maar zielsgemeenschap en dévouement, wat geest en vooral hart. Sexuele gemeenschap scheen hem dan natuurlijk toe. Als zijn vereersters maar “loetjoe” (Maleis voor “geestig”, WHF) waren, nogal lief,