7. Rem Koolhaas Ik ben heel zielig
[Oorspronkelijk gepubliceerd in: Haagse Post, 12 maart 1966]
Groningen wordt, als hp uit de trein stapt, ondanks een laaghangende bewolking,
beschenen door een onbarmhartig schel licht, dat de hele stad iets onwezenlijks geeft; het
lijkt een spoorwegmaquette.
In de vaart voor het station hangen schippersvrouwen lange onderbroeken te drogen. Ook
hier is maandag wasdag.
Een groep boeren heeft hetzelfde soort wratten in het gezicht als hun vee. Een paar
brandweermannen halen voorzichtig een boom omver. Verder valt er, zo op het oog, weinig
te melden.
Na een korte wandeling door de op volle toeren draaiende stad belandt hp aan een
geelbruin water, waaraan een groot, hol huis staat, opgetrokken uit onnatuurlijk rode
baksteen. Na een keer bellen wordt de deur opengetrokken door Emmy Hermans, echtgenote
van schrijver en lector in de fysische geografie Willem Frederik Hermans, 44.
Even later verschijnt de auteur zelf op de overloop, een verzorgde, robuuste verschijning; zijn
hoofd doet denken aan de magische koppen op Paaseiland.
Achter de goudomrande bril kijken de ogen van de door een groot gedeelte van de
vaderlandse schrijversmeute gevreesde, gehate en verguisde scribent opvallend vriendelijk en
oplettend.
Antwoordt hij op de vraag, hoe het komt dat uitgerekend hij in de literaire wereld zoveel stof
deed opwaaien:
- Ik begrijp het zelf ook niet. Ik ben de meest onopvallende man van Groningen, zou
je toch zeggen... Schrijf maar dat ik heel zielig ben en dat ik me er erg verdrietig onder voel.
Na deze ontboezeming klinkt even een hevige, maar snel onderdrukte, sardonische lach. Dan
neemt hij plaats in een gemakkelijke stoel in zijn werkkamer, die comfortabel is ingericht,
met enkele excentrieke accenten