| |
| |
| |
Hoofdstuk XI Bevolking versus bodem
Kolonisatie
Nadat de Europeanen waren begonnen andere werelddelen te ontdekken, ontstonden er twee soorten koloniën:
a) | bevolkingskoloniën, |
b) | exploitatiekoloniën. |
Bevolkingskoloniën vestigde men merendeels daar waar de inheemse bevolking gering in aantal was en het klimaat enige overeenkomst vertoonde met het Europese klimaat. Als de inheemse bevolking talrijk was, moest men zich beperken tot het stichten van een exploitatiekolonie. De politieke gevolgen van deze nederzettingsvormen waren verstrekkend en verschillend. Het eerst hebben zich de bevolkingskoloniën, die zich vooral in Amerika ontwikkelden, van hun respectievelijke moederlanden losgemaakt. Hoewel die losmaking merendeels met oorlog gepaard ging, bleef er toch een sterke binding met het moederland bestaan, hetzij door het spreken van dezelfde taal, zoals tussen de Zuid-Amerikaanse landen en Spanje, en tussen de Verenigde Staten en Engeland, hetzij door het bovendien in stand houden van een politieke band, als tussen Engeland, Canada, Australië enz.
De exploitatiekoloniën hebben in hoofdzaak pas na de Tweede Wereldoorlog hun zelfstandigheid verworven en willen meestal in het geheel niets meer van het moederland weten.
In beide soorten van koloniën is bodemerosie in versterkte mate ingetreden na de komst van de Europeanen.
Waardoor werd dit veroorzaakt? Is de kolonisator de schuldige geweest?
| |
Primitieve landbouw
Primitieve volkeren bedrijven de landbouw in hoofdzaak op de manier waarop ook onze voorouders drieduizend jaar geleden dit hebben gedaan.
| |
| |
Een klein stuk bos wordt gerooid door een groep dorpsbewoners. Soms steekt men het eenvoudig in brand, maar in tropische gebieden is het bos te vochtig om vlam te kunnen vatten. Men is dan genoodzaakt de bomen te kappen of wel de schors van de bomen te beschadigen (een ring van schors om de stam heen weg te nemen), zodat zij afsterven en uitdrogen, waarna zij verder door vuur kunnen worden vernietigd. De boomstronken laat men zitten, het verbrande hout dikwijls liggen. Daartussen wordt gezaaid of geplant. Het beplante perceel wordt op die manier een mengsel van cultuurgewas, verkoolde boomstronken en dode takken. De vruchtbaarheid van de bodem is natuurlijk plaatselijk verschillend en daarvan hangt het af hoeveel oogsten men kan binnenkrijgen. Het zijn er meestal een tot drie.
Als de bodem uitgeput is, neemt men een ander stuk bos onderhanden. De verlaten akker is na twintig of vijfentwintig jaar weer in oerwoud veranderd. Men kan dan hetzelfde stuk opnieuw voor enige oogsten in gebruik nemen.
Op deze manier komt, wanneer de bevolking dun is, altijd maar een klein gedeelte van het woud in gebruik. Er wordt geen of nagenoeg geen blijvende schade aangericht. De platgebrande stukken grenzen meestal niet aan elkaar, waardoor het natuurbos des te gemakkelijker weer de overhand kan krijgen. Maar dat verandert zodra er meer voedsel moet worden geproduceerd.
Cultureel hoger staande volkeren bezitten hogere vormen van landbouw. Men denke aan de rijstteelt op geïrrigeerde akkers (sawah's) op Java, in Vietnam, op de Philippijnen; de met niet minder zorg verpleegde droge akkers (ladangs) tegen berghellingen gelegen en op hun plaats gehouden door terrasbouw die daarnaast aangetroffen wordt.
Er bestaat noodgedwongen alom een evenwicht tussen de grootte van de bevolking, de landbouwmethoden en de uitgebreidheid van het landbouwareaal.
Wat gebeurt er nu, wanneer de bevolking door kolonisatie toeneemt?
Het primitieve systeem: rooien - oogsten - ander stuk in gebruik nemen, is alleen geschikt voor een zeer dunne bevolking.
| |
| |
In Midden-Amerika is dit systeem sinds onheugelijke tijden toegepast en men heeft niet kunnen vaststellen dat de bodem er op den duur van geleden heeft. Het heeft alleen de consequentie dat weinig mensen een groot oppervlak tot hun beschikking moeten hebben om van te leven. Maar als de bevolking toeneemt, moet meer en meer bos worden platgebrand en krijgen de eenmaal gebruikte percelen minder tijd om te regenereren. De vruchtbaarheid gaat achteruit en de erosie wordt versneld.
Uitbreiding van de bevolking is in koloniale gebieden opgetreden doordat de blanke overheersers oorlogen verhinderden, koppensnellen, kinderen te vondeling leggen enz. verboden; de zuigelingensterfte verminderde door medische verzorging en verbeterde voeding.
In bijna alle koloniale gebieden nam de erosie toe na de Europese kolonisatie. Dit niet alleen doordat de levensomstandigheden van de bevolking verbeterden en zij zich daardoor uitbreidde, ook doordat zij door sommige kolonisatoren naar voor exploitatie minder geschikte gebieden verdreven werd.
Toch hoeft een uitheemse kolonisator niet altijd de oorzaak van deze rampen te zijn; ook een inheemse klasse kan als zodanig optreden. In Brazilië hebben de koffieplanters veel kwaad op hun geweten door uitsluitend koffie te verbouwen. In India is overbeweiding het gevolg geweest van de toestand dat het rund er een heilig dier is, dat onder geen omstandigheid mag worden gedood. In het voormalige Nederlands-Indië daarentegen, hebben de cultures weinig erosie veroorzaakt, ten eerste doordat zij maar een gering deel van al het landbouwareaal in beslag namen, ten tweede doordat zij zch gedeeltelijk bevonden in gebieden die voordien niet door de bevolking gebruikt werden en tenslotte doordat de bodem zeer zorgvuldig werd bewerkt. Aan de andere kant werd alleen al op Java de bevolking tienmaal zo groot in iets meer dan een eeuw en dit was zonder twijfel een gevolg van het Nederlandse bewind. De druk op de bodem werd daardoor zwaarder en zwaarder. Meer en meer bos werd als ladang in gebruik genomen. De ladangs, vroeger door bos gescheiden, grensden aan elkaar. In het moessonwoud, dat een deel van het jaar droog is, veroorzaakte de brandcultuur veel branden die overbodig waren, als het vuur zich uitbreidde tot stukken die men
| |
| |
niet wenste te gebruiken, en tot kort geleden gebruikte percelen die nog maar juist door struikgewas waren bedekt. Op deze wijze ontaardt, wat eerst een geschikt systeem was, in roofbouw.
| |
Veehouders
Herdersvolkeren en veehouders kunnen de bodem niet minder grondig verwoesten dan landbouwers. De soort vee die zij houden is hierbij een factor van belang. Schapen en geiten knagen aan elke jonge spruit, klimmen zelfs in de bomen om malse blaadjes te bemachtigen. De ontwouding van Noord-Afrika en Klein-Azië is op grote schaal teweeg gebracht door schapen en geiten.
De plaats die bij andere volkeren door het varken wordt ingenomen, valt bij Mohammedaanse volkeren toe aan de schapen en geiten, doordat de Islam het varken als een onrein dier beschouwt. Dus houdt men uitsluitend geiten en schapen in deze semi-aride gebieden waar bij gebrek aan geschikte weidegronden runderen niet kunnen worden gehouden.
Schapen en geiten verteren het laatste groene spruitje, het bos voert een kansloze strijd. Schapen en geiten beklimmen met gemak de steilste hellingen om ook daar alles op te knabbelen wat van hun gading is. Er bestaat geen beter middel om de erosie te versnellen.
Onder andere in de Verenigde Staten wordt het bos nog dikwijls beweid, zij het dan daar door runderen. Ook dit is op den duur nadelig voor het bos en dus voor de bodem.
| |
Bevolkingsdruk
Toch is altijd en overal in laatste instantie de bevolkingsdruk de oorzaak van versnelde erosie. Zelfs het ergste koloniale wanbeheer vloeit uiteindelijk voort uit bevolkingsdruk, zoals alle kolonisatie daaruit op zichzelf al voortgesproten is.
Men kan daarom niet zeggen dat de erosie door de koloniale machten op gang is gebracht. Het punt waar het om gaat is dat men verzuimd heeft de bevolkingsdruk minder te maken zonder roofbouw te plegen en dit laatste is mogelijk, hoewel niet onbeperkt. Mogelijk niet alleen, maar zelfs noodzakelijk in een tijd waarin er zo goed als niets meer aan maagdelijke grond te roven valt.
Het is de vraag of dit alles op den duur voldoende zal zijn.
| |
| |
Niemand weet het antwoord op die vraag.
Wat wij wel weten dat is, dat de bevolkingsdruk nog voortdurend toeneemt.
De wereldbevolking bedroeg volgens een schatting van de ‘Food and Agriculture Organisation of the United Nations’ (F.A.O.) in 1955: 2600 miljoen zielen. Zij zal, volgens een schatting van dezelfde organisatie in 1970 3150 miljoen zielen bedragen.
Is de aarde in staat zoveel mensen te voeden?
Volgens sommige optimisten wel.
Maar daarbij moet opgemerkt worden dat er geen enkel feit is waaruit dit met zekerheid kan worden afgeleid.
In vergelijking met twintig jaar geleden is de voedingstoestand van de wereld eerder slechter geworden.
Men neemt aan dat een voldoende voedzaam dagelijks dieet 2200 calorieën moet bevatten. Vóór de laatste wereldoorlog at 49% van de mensheid minder dan deze hoeveelheid. Op het ogenblik is dit percentage gestegen tot 66.
Een bewoner van de Verenigde Staten krijgt per dag gemiddeld 3117 calorieën; daarbij is 90 gram eiwit.
Een bewoner van India krijgt per dag gemiddeld 1640 calorieën en 44 gram eiwit.
Van een tendens tot een meer gelijkwaardige verdeling van het voedsel over de wereld is volstrekt geen sprake. De rijkdom van de rijken neemt sneller toe dan die van de armen. In landen met het grootste gebrek groeit de voortbrenging van de landbouw het minst snel.
Daarentegen groeit de bevolking het snelste in die landen, die zelfs nu hun inwoners al niet genoeg te eten kunnen geven. Zij hebben de hoogste geboortecijfers en deze zullen voorlopig hoog blijven, terwijl tegelijkertijd het sterftecijfer snel daalt.
Enige voorbeelden uit onderontwikkelde gebieden:
Sterftecijfers |
|
|
|
|
|
1937 |
1953 |
|
Ceylon |
21,7 pro mille |
10,9 pro mille |
|
Chili |
23,1 pro mille |
13,2 pro mille |
|
Mexico |
24,1 pro mille |
15 pro mille |
|
Venezuela |
18,1 pro mille |
9,9 pro mille |
| |
| |
Vergeleken met de periode 1935-1939 zou de voedselvoortbrenging in de onderontwikkelde gebieden in 1960 met 35% gegroeid moeten zijn om het vooroorlogse peil weer te bereiken en met 90% om de voedingstoestand van de vergrote bevolking te verbeteren.
| |
Maximale wereldbevolking
Niemand weet hoeveel mensen door de aarde maximaal kunnen worden gevoed. L. Dudley Stamp schat 10.000 miljoen, wanneer het nu als akker in gebruik zijnde deel van het aardoppervlak met de beste thans bekende methoden zou worden bewerkt.
Maar dergelijke schattingen bezitten weinig waarde. Niemand weet welke verbeterde methoden nog zullen worden ontdekt. Nieuwe plantenrassen, insecten- en onkruid-bestrijdingsmiddelen en kunstmest hebben in de laatste honderd jaar opbrengsten geleverd die voordien ondenkbaar waren. Het valt te voorzien dat de landbouwtechniek zich nog verder ontwikkelen zal.
Hoe ver?
In elk geval is het een feit dat de landbouw steeds onnatuurlijker wordt. Kunstmest geeft grote opbrengsten, maar is tegelijkertijd deels aansprakelijk voor versterkte erosie. Bovendien is kunstmest grotendeels een mijnbouwprodukt: ook daar komt eens een eind aan.
De ‘erosie’ die de mens in de ondergrond op zijn geweten heeft door mijnexploitatie is een boek apart...
De landbouw verplaatst zich, bij het zoeken naar nieuw areaal, steeds meer naar gebieden die er van nature niet geschikt voor zijn: de semi-aride en aride steppen en halfwoestijnen. Hun bodems zijn, door de geringe regenval en de geringe uitloging rijk aan mineralen, maar als deze voorraden eenmaal aangesproken worden, kunnen zij ook snel uitgeput raken. De natuur werkt langzamer dan de mens; zij heeft veel meer tijd nodig nieuwe voorraden te vormen dan de mens om ze op te teren.
Daarbij komt dat de erosie, hoe ook door grondbeschermende maatregelen vertraagd, onherroepelijk verder gaat. Wel zal eenmaal de zee het geërodeerde materiaal teruggeven, zoals hij zoveel gebieden die uit marine afzettingen bestaan, teruggegeven heeft. Maar dit gaat in een ander tempo dan het menselijke tempo. Bij het geologische
| |
| |
tempo van vele miljoenen jaren valt de gehele geschiedenis van de mensheid in het niet.
Over de middelen die de mens ten dienste sullen staan (of niet) als alle natuurlijke voorraden uitgeput zijn, kunnen wij nauwelijks speculeren.
Wat dan te doen?
In de vergelijking
P (bevolkingsdruk) |
= D (dichtheid v.d. bev.) × B (behoeften)/R (rendement) |
staan eigenlijk maar twee factoren waar we iets concreets van afweten, nl. D en B. De behoeften van de wereldbevolking zijn, zo zien we uit de cijfers, veel groter dan waar op het ogenblik aan voldaan wordt. De behoeften kunnen dus niet naar beneden worden geschroefd. Over de toekomst van R weten we praktisch niets met zekerheid.
Dan blijft verkleining van de factor D de dichtheid van de bevolking over, als we P, de bevolkingsdruk, willen verminderen.
| |
Geboortebeperking
Versnelde erosie is een bevolkingsprobleem. Alle erosiebestrijdingsmaatregelen zijn maar op beperkte termijn effectief. De erosie komt nooit geheel tot stilstand en zij zal altijd versneld worden als de bevolking van de wereld blijft toenemen. Erosie kan dus verminderd worden door vermindering van de bevolkingsdruk en het enige middel daartoe in een overvolle wereld is de geboortebeperking. Dit middel, bij sommige zeer primitieve volkeren al in gebruik, tracht men in onze tijd op grote schaal toe te passen in India en Japan. Wel te verstaan: niet met het directe doel de erosie te bestrijden, maar dat effect zou het op den duur toch o.a. hebben.
In andere landen wordt natuurlijk ook aan geboortebeperking gedaan, maar deze wordt daar niet van overheidswege aangemoedigd en geleid, zelfs daar niet, waar het de meeste aanbeveling zou verdienen zoals in het dichtstbevolkte land ter wereld: Nederland. (Overigens zal in beschaafde landen het sterk toenemende aantal bejaarden een minstens even groot probleem worden. Een beklemmender probleem zelfs dan een te hoog geboortecijfer! Want het
| |
| |
laatste kan voorkomen worden, terwijl het hoge aantal bejaarden groeit en beangstigt, zolang de medische en sociale omstandigheden de gemiddelde leeftijd van de mens doen stijgen, zonder de tijd dat hij improductief, oud en invalide is, relatief te doen inkrimpen. In onderontwikkelde gebieden bereikt de gemiddelde mensenleeftijd nog niet de West-Europese recordcijfers, daar is het vooral het enorme getal geboorten bij verminderende zuigelingensterfte, dat het probleem schept.)
De houding die sommigen tegenover geboortebeperking innemen, de voorkeur die bepaalde groepen voor grote gezinnen hebben, is een zelfde soort voorkeur als die van de Islam voor geiten en schapen. Omdat in de moderne maatschappij godsdienstige overwegingen zonder meer niet veel gewicht in de schaal leggen, pogen de bestrijders van geboortebeperking hun irrationele houding, te rationaliseren. Zij zeggen: het uitbreiden van de bevolking kàn niet ongezond wezen. Als de bevolking terugloopt is dit alleen maar een teken van decadentie. - Bij voorkeur wijzen zij op Frankrijk, waar de bevolkingsaanwas van 1820 tot 1940 de neiging had terug te lopen. Zij wijzen niet op Rusland, Hitler-Duitsland en Mussolini-Italië, waar een agressieve buitenlandse politiek geruggesteund werd door een geforceerde voortplantingssnelheid, van bovenaf opgelegd juist door de makers van deze politiek en alleen om hun roofzucht een reden te geven.
Nu is in onze eeuw ‘roofzucht’ een woord dat alle Europese landen (op Rusland na) beter uit hun woordenboek kunnen schrappen. Wat blijft er dan over, behalve geboortebeperking? Industrialisatie? Latere geslachten zullen de onverantwoordelijkheid niet begrijpen van hun voorouders die toelieten dat er in pers en radio uitgebreid en nadrukkelijk propaganda gemaakt werd voor het grote gezin, terwijl de voorstanders van geboortebeperking niet of nauwelijks aan het woord gelaten werden. Zij zullen zich radeloos afvragen hoe de meerderheid van het Nederlandse volk heeft kunnen goedkeuren dat er door middel van kinderbijslag een premie gesteld werd op het scheppen van overbevolking. (Had men niet op z'n minst een minder suggestieve benaming kunnen bedenken voor dit onderdeel van de salariëring?)
| |
| |
Ook industrialisatie is een lapmiddel, een bedriegelijk lapmiddel en een gevaarlijk lapmiddel. Door te industrialiseren kan men de werkloosheid onder de plattelandsbevolking opheffen, maar dat is geen vermindering van de bodemexploitatie, want ook allen die in de industrie werken, moeten door de bodem worden gevoed.
Men kan, als gezegd, de landbouwmethoden verbeteren, rassen kweken die een hoge opbrengst leveren op een klein stuk grond. Men kan de exploitatie van de bodem verbeteren door ruilverkaveling, landclassificatie en het nemen van erosiebestrijdingsmaatregelen.
Dit laatste in samenwerking met een doelgerichte politiek ter voorkoming van overbevolking zijn enige rationele middelen die ons ten dienste staan. Maar het zijn kostbare middelen en omdat op het aardoppervlak de bodem beperkt is, is ook het aantal calorieën dat zij kan voortbrengen op den duur beperkt, en waarschijnlijk wel beperkter dan het menselijk voortplantingsvermogen.
Wanneer men de mens beschouwen wil als een wezen dat de natuur met list om de tuin kan leiden, dan is beperking van de kindersterfte wel de meest geslaagde list die de mens ooit bedacht heeft. Men ziet immers dat over het algemeen het evenwicht in de natuur gebaseerd is op een enorme ‘kindersterfte’: planten produceren duizenden zaden, waarvan er maar een enkel opschiet, een krokodil legt tweehonderd eieren, waarvan er honderdnegentig door andere dieren worden opgegeten en van de tien jonge dieren die het ei heelhuids weten te verlaten, wordt er maar een volwassen; enzovoorts enzovoorts.
Maar de mens, in staat een groter aantal kinderen tot volwassenheid te brengen dan waar het evenwicht van de mensarme, oorspronkelijk zelfs mensloze natuur op ingesteld was, kan nu niet anders meer dan die oorspronkelijke natuurlijke organisatie volledig verwoesten. Toch is en blijft hij in laatste instantie op de natuur aangewezen. Daarom is de tijd dat hij naar willekeur met de natuur kon omspringen voorbij. De steeds verdergaande onderdrukking van 's mensen oorspronkelijke instincten is een verschijnsel dat de laatste tweehonderd jaar denkers en dichter periodiek naar de keel grijpt. De kreet Terug naar de natuur wordt aangeheven en is schoon maar onwezenlijk.
| |
| |
Want misschien heeft de mens zijn succes juist te danken gehad aan de tegenstrijdigheid van zijn instincten. Terwijl hij veel overeenkomst vertoont met een roofdier, terwijl hij vraatzuchtig, vernielend en tuchteloos kan optreden, heeft hij - wat romantische natuurminnaars vergeten - van stonde af aan ook een sterke neiging gehad deze instincten te onderdrukken. Ook de primitiefste natuurvolkeren zijn niet ‘vrij’. Ook zij kennen remmingen en taboes. Mogelijk is het meest kenmerkende instinct van de mens, het instinct zijn instincten te onderdrukken. Het is een feit dat de steeds noodzakelijker wordende versterking van dit laatste instinct met droefenis gepaard gaat en heimwee naar gelukkiger tijden. Het is ook de vraag in hoeverre de mens zijn psychisch evenwicht (nog altijd ingesteld op een bepaalde mate van vrijheid) geheel naar de onderdrukking van alle vrijheden zal kunnen verschuiven - tot hij leeft in een even benauwde wereld als de bemanning van een duikboot of een interplanetaire raket. Tot iedereen in dergelijke omstandigheden jaar in jaar uit leven kan zonder ziek te worden, iets waar op het ogenblik nog slechts weinige zeer geselecteerde bemanningen in slagen. Tot - woestijnen, ijsvlakten en hooggebergte uitgezonderd - het gehele aardoppervlak overdekt zal zijn door asfalt, akkers, huurkazernes en fabrieken, waarin automatische machines worden bediend door een klein aantal jonge mensen, ten einde onafzienbare legers van kwakkelende, werkeloze, zich vervelende grijsaards in een leven te houden dat hun geen enkel genoegen schenkt. Een wereld waar geen enkele individuele beslissing meer mogelijk zou zijn, omdat elke stap buiten het plan de gehele organisatie ineen zou doen storten. Maar ook die beperkingen zullen op de zeer lange duur niet baten.
De plaats die het fysiek niet zo sterke mensdier in de wereld heeft weten te veroveren is indrukwekkend, maar de menselijke individuen moeten er met verlies van allerlei vrijheden voor betalen als zij er prijs op blijven stellen in zo grote getale aanwezig te zijn. En ook dan zal de aarde onherroepelijk eenmaal uitgeput raken, al is dat ogenblik nog lang niet in zicht. Maar er is nu eenmaal geen enkele reden om te veronderstellen dat het geologische tijdperk, dat door het gidsfossiel ‘mens’ gekarakteriseerd wordt, eeuwig duren zal.
| |
| |
| |
Post Scriptum vaar filosofen
Geen mens zal ooit de stelling dat de mensheid eenmaal volledig verdwijnen zal, kunnen logenstraffen.
|
|