Stank moet er zijn
Doordringend, penetrant, bedwelmend: dat zijn enkele karakteristieken van luchtjes die tegenwoordig in de buurt van chemische bedrijven hangen.
Datgene wat niet stinkt deugt niet. Wat stinkt is goed. Niemand valt erover, tenzij een enkele lastpost. Zo'n man moet door de gemeente tot de orde geroepen worden.
Inmiddels zijn we allang vergeten hoe de lucht eertijds rook. Dat moet heel aangenaam geweest zijn. Er zijn zelfs mensen die denken, dat het dezelfde lucht is die in het aards paradijs gehangen moet hebben, wat me ietwat overdreven voorkomt, want toen al lag de smeerduivel op de loer.
Sommige dichters uit vervlogen tijden noemden die lucht in dichterlijke bewoordingen ‘tongstrelend’ en ‘engelzoet’ en ze vergeleken de lucht met alles wat maar mooi en heerlijk was.
Als er tegenwoordig ergens geen vies luchtje hangt, voel je je een beetje genomen. Gezonde lucht heeft tegenwoordig iets weg van armoede. Alleen in armoedige streken ruikt het nog lekker. Waar evenwel welvaart heerst moet het stinken, anders klopt er iets niet.
Kun je dus je borstkas vrijuit bewegen, voel je hoe je longen zich uitzetten, dringt er een frisse, prikkelende geur in je neusgaten, dan ben je vast en zeker in een land waar geen industrie is, zich in de wijde omtrek geen fabrieken bevinden, er geen autowegen zijn en geen vuilnisstortplaatsen. Dat wil dus zeggen dat je in een arm land bent waar niks te beleven valt tenzij gezondheid. En wie wil dat nog?
Alleen waar stank is, is nijverheid, wordt geld verdiend, gaat het goed met de economie, is er werkgelegenheid en bloeit het kapitalisme of welk -isme dan ook. Stank is onze