Portret van een landschap. Gedichten 1953-1997
(1998)–Leo Herberghs– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
[pagina 158]
| |
Ieerst was er wit, een
ogenblik lang, toen ging
het over in blauw
en een blauwe wind
rustte op het avondvlies
naast een sater
hoe het daarna
zwarter werd, achter het riet
verzwavelde: niemand
die het ried
| |
[pagina 159]
| |
IIik graaf een hoef op
(er heeft een paard gestaan)
uit dingen van wind
kies ik de lege knie
ik tast voorbij de lucht
naar een getakte maan
en naar paars wintergras
wie daar met sikkels zwaait
heeft vleugels aangeraakt
en kapte in profiel
een boom verweg gezien
heeft water glad gemaakt
en ook de dorst verminkt
een ding zou ik misschien
nog even willen zien
hout vol wintermystiek
| |
[pagina 160]
| |
IIIopdat het paard niet schrikt
en het niet schichtig wordt
loop ik zacht over hooi
opdat het paard niet schrikt
wind ik een doek rond mijn hoef
loop ik niet in galop
over het stenige pad
hinnik ik niet en leg
in mijn mond het ijzeren bit
fluister ik als ik zeg
draaf toch niet van mij weg
paard zonder ruiter en haam
| |
[pagina 161]
| |
IVhoe definitief
is het paard, hoe volmaakt
in stilstand. als het draaft
verliest het zijn spoor
in de wind, een rimpeling
en het is voorgoed heen
o, waar
is de gouden stal
waar het staat, met zijn knie
van zon en maan
en zijn hoofd van aarde
| |
[pagina 162]
| |
Veen wolk opent met zijn sleutel
het water, gaat
naar binnen en maakt de deur
achter zich dicht
en legt zich te slapen
en plotseling is hij daar
de avond
| |
[pagina 163]
| |
VIzingende vogels gaan dood
hun tong wordt in pek gedoopt
plotseling zijn ze onhoorbaar
klokje in het ijs vastgevroren
ik tik. ik luister naar zangkoren
violen en gedruis van koper
maar geen vogel vliegt omhoog
wie zet de aarde voort
| |
[pagina 164]
| |
VIIachter de zon duwt de wind
de aarde in een diepe kuil
het lichaam is een tuin
en tussen wortels thuis
welk voetpad ligt nog open
stil. ik ben moe gelopen
| |
[pagina 165]
| |
VIIIin hout is het verborgen
in uiers, in
de dansende koe
in ijzeren paardehoeven
in koude winterjassen
die het hout heeft gekapt
in steen, in voetsporen
in hamers die de wind
met een spijker vastsloegen
| |
[pagina 166]
| |
IXlaat het water los
en de wind, laat de wolken los
en de steen, houd je vast
aan wat je mist
aan een woord
dat zich vergist
in de mond van slaap
|
|