Portret van een landschap. Gedichten 1953-1997
(1998)–Leo Herberghs– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
[pagina 80]
| |
I aardeals de aarde voorbijkomt staan
de mannen op van hun stoelen
en groeten. de vrouwen
zij bukken zich, wrijven
hun enkels in met olie
de geurige
| |
[pagina 81]
| |
II bladde zon kust zijn ene
wang, de aarde zijn andere.
in een gouden
doodskist legt hem
de winter. zo
vergaat het de liefde
| |
[pagina 82]
| |
III bloemtrekt
haar mantel van godsvrucht uit
legt
zich neer in het gras, en is
naakt
| |
[pagina 83]
| |
IV doodschraalhans nabij
hij blaast door de struiken
kattekop, kattekop, goed
weer voor je stiel
is het niet
doodgraver?
| |
[pagina 84]
| |
V dorpzomer een dolkstoot in
de fluwelen salonkast
zwetend
de zakdoeken achter het huisboek. hard-
stenen puien waaraan
de dood zich vastklampt
| |
[pagina 85]
| |
VI dorpskerkakkers die ik vol warmte noem. de wind
loopt de open kerkdeur binnen, brengt
geuren van stalmest mee. mond naast mond
zingt de gemeente
| |
[pagina 86]
| |
VII huishet keldergat kijkt
mij aan. vluchtige blikken
over mijn schouder. steile
vlakken gras, in de kamers
verdwenen
| |
[pagina 87]
| |
VIII lichthet licht verschuift zijn vinnen
graaft heldere wenken op
en vezels, terwijl de wind
gladgeschoren ijltes bezeilt
witte, met onderkanten
| |
[pagina 88]
| |
IX regenéén grasspriet blijft
onheil aankondigen, waarom
ik de luiken sluit en mijn hemd
klaarleg, het laatste
| |
[pagina 89]
| |
X stalarmelijk leunend uit
zijn hout, onder het regenvolk
's nachts
streelt hij de uier
zwart
wordt de uier
| |
[pagina 90]
| |
XI zwartzwart
beweegt zich in zwart, schuift
over het zwart heen dat
omhoogkijkt. bomen
maken het zwarte
onrustig. iemand
loopt er doorheen, wordt
gezien als een mens
een oogstfeest
een appel
|
|