Portret van een landschap. Gedichten 1953-1997(1998)–Leo Herberghs– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] tussen sibbe en margraten tussen sibbe en margraten de lucht klimt als een paard zon vreet zijn staart op bomen kwispelen stiltes bliksemen onder de hoeven der paarden de aarde dampt vriendelijk hoor de zon loopt zomers lopen tussen de koerende bomen het holst van de dag put zich uit in vogels tussen sibbe en margraten klatert het licht terug in doodstille regenputten en het land blaast blaast een wolk rolt onder de dolende zon de bomen beiden hun lange zwijgende tijd tussen sibbe en margraten de maan hapert de struiken slikken hun donker hart in [pagina 38] [p. 38] en altijd altijd de bomen beademen het vlies van het landschap met dunne krijtwitte vlinders tussen sibbe en margraten de duif van nooit van later van niets van niemand knielt de paarden trekken aan hun kettingen de schuren steken hun kop in de grond de mensen tekenen letters in de lucht met hun mond lachen met hun handen spitten met hun lichte zomerse oren het licht om tot een geluid van zon en altijd altijd de bomen scheppen netten vol vlinders uit het donkere bos van de aarde [pagina 39] [p. 39] een raadselig ding is het gezicht dat schrikt als het licht drinkt tussen sibbe en margraten de bladeren verlaten de avond, de aarde kuilt de zon in, de paarden wateren over de einder de domme domme wind roert zijn mond de stokoude grond bladert en raast en altijd altijd de bomen bekvechten met de spin van de wolk en rekken hun plechtige kop vol insekten naar hun bestaansgrond hoe klaarder dan afrikaans dansende aarde is de welvende tong van het land in mijn bebladerd lichaam ga ik stralen als een chinese geletterde met mijn mergwitte voorhoofd aziatische gelieven draven niet zo pauwstaartig [pagina 40] [p. 40] door het woud van het lachen als de bomen bladglanzend dansen boven margraten ik moet vlugschriften verspreiden schrijven dat de tijden rijp zijn dat de hemel in brand vliegt tussen sibbe en margraten dat tand om tand de wolken hun gele snavels verliezen dat de bomen vleugels krijgen van vliesdieren dat de aarde bespraakt wordt de winden lippen van was op de grashalmen leggen en de bloemen ho maar! tussen sibbe en margraten een atlas torsen van moeiteloos musiceren ik zeg maar, ik klim ogen binnen van levenden ik verzin een aarde van kaarsjesdieren en ieder dier biedt een godvrezend schouwspel en altijd altijd de bomen beogen op het scherp van de hemel hun knieschijf te leggen om te bewijzen dat het verste gelijk heeft [pagina 41] [p. 41] de regen rinkelt in de hoorbare hoorbare open wond van de stilte op de grond het land bebrild met reusachtige hoornen landschappen huilt in de herfst om het zoetvloeiende zoetvloeiende dier van verwelken het land buitelt om de klipgeiten torens van de kerken die god verwerken tot zangzaad voor kerkzangers ai hoe de hemel hier laag hangt groene beslagen heiligen lopen het jaargetij rond en met kammen van hanen rijden de paarse boeren op zijn luchtige zetel sjokkend de god rond ik zeg maar, ik bral in een luchtledig zuidlimburg op een avond mei maria te minne [pagina 42] [p. 42] in een onderbelicht laatlevend landschap schrans ik aan tafels tussen sibbe en margraten van de bovennatuurlijke lucht van de liefde mijn blote ziel wervelt als een lint door de hemel mijn lichaam strompelt dagenlang achteraan de bomen welven zich oudlimburgs rond de dorpskern als een verhemelte een rottende zon blaasbalgt soms als een bombardon in de processie tussen sibbe en margraten de sterren als trossen druipende druiven hangen de hemel dicht en geen duif keert meer terug met bericht er is geen hang zo hevig blindlings aan mijn wang [pagina 43] [p. 43] als de regenende dwang in te lijven de aarde in mijn pompende longen in te keren tot grond grond onder grond te zijn in margraten er is geen steilte zo steil die ik beklim met mijn lip als de steigerende stilte van sibbe en altijd altijd bliksemen de bomen een landschap open van mijn voortijd tussen sibbe en margraten altijd Vorige Volgende