Nagelatene gedigten en gezangen van juffrouwe Maria van Hengel, bestaande in geestelyke meditatien, tot opwekkinge van het geloof
(1737)–Maria van Hengel– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
Tot Opwekking om God te looven.
Was iemand ooit, zoo is myn ziel verbonden,
Om uwen lof, te zingen overluit,
Hoe heeft dit dan, zoo telkens weer gestuit?
Als ik my dit, heb onderwonden,
'k Had stof, en woordengalm gevonden,
Maar 't hert, sloeg agter uit.
Bedrieglik hert, hoe laat gy my verleegen?
't Verligt verstand, en 't overtuigd gemoed,
Port m' aan tot lof; en kan u zulken goed
Tot dankbaarheid, nog lof beweegen?
Ist' Hertenkenner, dan al zeegen,
Voor my, dat g' aan my doed?
| |
[pagina 51]
| |
Dit hert word overtuigd, maar niet bewoogen,
Och ziet! hoe 't my door list, in 't werk ontgleid?
Gy hebt my staag, in myn verleegenheid
Geredt; en kond gy nu gedoogen?
Daar my dit hert, zoo vaak geloogen,
Heeft weer uw dienst ontzeid.
Kan herteloozen dienst u niet vernoegen?
Hoe laat gy dan, myn ziel in zulken staat?
Al ben ik raadeloos, gy weet nog raadt,
En woud gy Heer, gy kond het voegen,
Dat woordengalm, en hertstogt, sloegen
Uw lof, op eenen maat?
Myn noodhulp, g' hoeft niet veel beslags te maaken,
Spreekt maar een woord, geen werk valt u te zwaar,
Hoe wierd myn doode ziel, uw kragt gewaar?
| |
[pagina 52]
| |
Als gy 's eens woud gevoelig raaken,
Kan door uw hulp ze al verzaaken,
En vreesden geen gevaar.
Gy voeld zyn kragt, myn ziel, wat zal u kwellen?
Kom loof dien Zeegenaar, met hert en keel!
Bent g' overstelpt? geniet gy al te veel?
En zyn zyn daaden niet te tellen?
Kond gy die niet in order stellen?
Verhaalt maar 't meeste deel.
Hoe hebt gy my, van eeuwigheid verkooren'?
Myn Jesus! g' hebt my door uw Bloed gekogt,
En doen ik van u dwaalde; weer gezogt,
Gy hebt my door uw Geest, herbooren;
Ik zugt, en straks gy woud my hooren
Eer dat ik 't zelver dogt.
| |
[pagina 53]
| |
Gy zaagt my nooit, in nood, om hulp verleegen:
Gy red m' er uit, eer dat ik 't hoopen kost:
Eer dat ik schier te smeeken had begost,
Ik had myn beed, en meer verkreegen,
't Was telkens weer, een nieuwen zeegen,
Die 'k nog bedenken most.
Hoe toond gy my, uw voorzorg en genaden?
Als gy my hebt myn beed', uit gunst ontzeid,
Daar ik op drong uit onbedagtzaamheid,
'k Ontzegd u; zegt gy; niet ten kwaaden,
Kreegt gy 't myn kind? het zoud u schaden
Daar gy my zoo om vleid.
Drukt my uw hand, gy zult myn ziel geneezen,
Gy perst die wond, die stinkend was vervuilt,
Gy, onderzoekt m' en toont m' eens wat 'er schuilt,
| |
[pagina 54]
| |
Doe 'k weeldrig zat; 'k meend iets te weezen,
't Geswollen herte, slinkt door vreezen,
Nu gy uw hand verruilt.
't Gaat met uw zeegen Heer, als met de zonden,
De veelheid, die beneveld ons gezigt,
De beezigste, in d' onderzoekens pligt,
En kon nog nooit, de diepten gronden,
Ja 't minste deel, word niet gevonden
Van die gy meest verligt.
|
|