Voorwoord
Na een afwezigheid van meer dan twintig jaar eindelijk in mijn geboorteland teruggekeerd, bezocht ik daar ook de oude, halfvervallen onderneming die mij eens tot model gediend had voor een jeugdwerk getiteld De Stille Plantage. De toenmalige eigenaar, die mij wat oude rekeningen en bescheiden ter beschikking had gesteld, waaruit ik mijn gegevens voor die meer lyrische dan realistische roman putte, was inmiddels gestorven. Zijn opvolger betoonde mij echter geen geringere welwillendheid, toen hij mij een bundel vergeelde papieren ter hand stelde met de woorden: ‘Die ben ik bij het overnemen van de plantage nog tegengekomen, maar ik betwijfel of ze u van enig nut kunnen zijn, want niet alleen is de ouderwetse hand van deze blaadjes heel slecht leesbaar, maar tal van gedeelten zijn in cijferschrift, dat wel niemand zal kunnen ontraadselen. U moogt er overigens mee doen wat u wilt; ik stel er geen prijs op, deze rommel nog langer te bewaren.’
Een vluchtige blik in het honderdtal aan beide zijden fijnbeschreven blaadjes leerde mij, dat hij misschien ongelijk had. Het was een Frans manuscript, klaarblijkelijk van een vrouwenhand, een soort van dagboek. Het feit dat inderdaad grote passages in cijferschrift gesteld waren, kon niet anders dan zelfs de meest normale nieuwsgierigheid prikkelen, en dank zij de hulp van een mijner vrienden, de hoofd-inspecteur van politie J.D. (aan wie ik op deze plaats mijn erkentelijkheid voor zijn moeite en mijn bewondering voor zijn vakkennis betuig) was ik al enkele dagen nadat ik hem op mijn beurt het manuscript overhandigd had, in het bezit van de ‘sleutel’, waarmee ik zelf nagenoeg alles kon ontraadselen, wat zeker niet voor andere ogen dan die van de schrijfster zelve bestemd moet zijn geweest. De tijd is - wat mij betreft - intussen excuus genoeg voor elke indiscretie als deze.
Helaas bleken er enige aanmerkelijke hiaten te bestaan in het dagboek van Agnès d'Esternay, waarvan hierachter de vertaling volgt, met weglating van slechts weinig, dat voor de hedendaagse lezer van elk belang ontbloot geacht mag worden. Ik heb de verleiding weerstaan, om het ontbrekende aan te vul-