De glorende dag
(1923)–Albert Helman– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
[pagina 34]
| |
II
Het druipt op de daken
met klikjes en klakjes...
wat tikkelt de regen eentonig getak.
en 't druppelt omlaag
nu weer sterker, dan zwakjes.
of iedere tik een nieuw bloemetje brak...
Het snikt in mijn ziele
gefluisterde klachtjes...
de tranen ze tikk'len met teeder geluid....
en diep in mijn ziele
daar schreit het heel zachtjes...
ach, wist ik wat schreien-om-regen beduidt...
| |
[pagina 35]
| |
III
De dag is zoo oud,
zoo oud wel als jaren...
de regen valt treuriglijk
sijpelend neer.
'k Wou dat weer de
dagen der lente er waren,
maar droef is de hoop,
dat ze ooit wederkeer'...
De dag is zoo nat
en zoo donker en droevig...
hier dringen de trieste
geluiden der straat...
En harten van menschen
zijn ach, zoo behoevig,
als dag ze niets meer
dan haar droefenis laat.
| |
[pagina 36]
| |
IV
Treur om den uchtend van nevel en damp,
versmoord door traag-dreinende regen...
Grijsheid der luchten brengt weemoed om ramp
en treurnis over de wegen...
Dag heeft een lijkkleed, een sluier van mist
waarin de droevige morgen...
Draag haar ten grave, in droefheid gekist,
straks wordt ze in 't duister geborgen.
Schrei om den uchtend, zoo lang als een jaar...
- de boomen daarbuiten, ze treuren -
Liéfde is het lijk en mijn hart is de baar;
de dag, levens droeve gebeuren...
|
|