De glorende dag(1923)–Albert Helman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Gebeden I Van al mijn levensdagen wil ik U een slechts vragen zoo rein en licht te zijn, dat ik hem mag genieten zonder het oud verdrieten, in vreugde kristallijn. Van alle stille stonden geef mij het ongevonden klein oogenblik van Rust, dat heel mijn verder leven een stille schijn zal geven hoog boven zinnenlust. Van alle bang verlangen waaraan de harten hangen geef mij dit eene goed, dat in de brooze wanden van dit klein hart mag branden altijd uw liefdegloed. [pagina 30] [p. 30] II Zonder vreugde, zonder lijden, zonder wenschen, zonder strijden, leid mij door mijn eenzaamheid... dat mijn vrome stille schreden en gefluisterde gebeden U alleen zijn toegewijd. Voer mij in uw koele stilte met een ijzer-vaste wil te maken van dit hart een zang.... lied van weemoed liefde en deemoed die zal duren 't leven lang. Schenk mij slechts een groote reine liefde die nooit zal verkwijnen maar in eeuwigheid bestaan... Laat mijn staage schrêen de dagen der verlossing binnengaan. [pagina 31] [p. 31] III Laat mij de lamp zijn waarin brandt uw stille licht en laat mijn hart steeds uw gedachten dragen. Laat mij de toorts zijn, trotsch omhoog-gericht, die zich door alle duisternis kan wagen. O vlam, o vuur, o rosse gloed die al verteert, mocht ik dit hart als offer U doen branden... ik weet dat nooit een hart meer iets begeert, wen het zich weet nabij uw koele handen. Laat mij de lamp zijn, brandend door de nacht, de hoek-lamp in de slaapzaal van uw woning... stil-schijnend bij der sterren klare wacht, mocht ik zóó innig bij U zijn, mijn koning. Vorige Volgende