al vóór 10 mei 1940, wordt extra verklaarbaar. Hij was misschien zelfs in het Amsterdamse corps een uitzondering.
In elk geval maakte een vergelijking mij enigszins beschaamd. Weliswaar las ik toen al gretig kranten en kon ik dus geacht worden op de hoogte te zijn van wat er uit Duitsland dreigde, maar ik kan me niet herinneren dat het me persoonlijk erg raakte. Pas in de dagen vóór München, toen even oorlog dreigde, bepleitte ik dat Nederland partij tegen Hitler zou kiezen, maar dat was meer baldadigheid, dus ook onverantwoordelijk, dan ernst. Aan de uitbarsting van vreugde na München nam ik volop deel, blijkbaar er niet aan denkend dat hier een volk, de Tsjechen, verraden was.
De meesten van mijn Leidse tijdgenoten beschouwden wat er in Duitsland gebeurde en broeide nog méér als iets dat heel ver weg lag. Uit de Leidse studentenliteratuur kan ik me alleen één artikel herinneren waaruit een zekere bezorgdheid sprak: ‘Radionotities in den nacht van den 11den maart 1938’ (de nacht van de Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland) van C.C.D. Dit was Cees Dutilh, die een paar jaar later door de Duitsers wegens spionage gefusilleerd zou worden.
Want laat er geen misverstand over bestaan: toen op 10 mei 1940 puntje bij paaltje kwam, gingen velen die daarvóór in ‘onverantwoordelijke zorgeloosheid’ hadden geleefd, in het verzet tegen de Duitse bezetter. Die keus mag dan misschien meer uit gekwetst patriottisme of gekrenkt rechtsgevoel dan om ideologische redenen zijn gedaan, zij was er niet minder juist om.
Maar wat deze beschouwingen een iets meer dan anekdotisch karakter geven, is het feit dat het gros van de Nederlandse bevolking vóór 10 mei 1940 eveneens in ‘onverantwoordelijke zorgeloosheid’ tegenover Duitsland leefde. Max K. schrijft in een van zijn brieven ervan hoe moeilijk ‘de betekenis van de geweldsideologie’ doordringt in onze ‘traag werkende hersenen’.
Dit alles gebeurde terwijl het Nederlandse volk door zijn kranten toch goed geïnformeerd werd over de internationale toestand. Op die bijeenkomst verbaasde de directeur van het niod, prof. J.C.H. Blom, zich over die witte plek die Amerika uitmaakte op de kaart van intellectueel Nederland, dat toch im-