De Gaulles voortijdige gelijk
Twee Fransen, twee tijdgenoten, twee concepties: Jean Monnet, geboren in 1888, en de twee jaar jongere Charles de Gaulle. De eerste was de architect van het supranationale Europa, waaraan de nationale staten (delen van) hun soevereiniteit zouden afstaan; de tweede was geharnast strijder voor behoud van Frankrijks soevereiniteit. Twee diametraal verschillende concepties dus.
Je zou denken dat, toen de Gaulle in 1958 in Frankrijk aan de macht kwam, deze twee ideologische tegenstanders geen contact met elkaar zouden hebben. Maar dat was niet zo, zoals blijkt uit de dagboeken van Monnets Nederlandse medewerker Max Kohnstamm, waarvan het tweede deel, bezorgd door Matthieu Segers, in november van het vorige jaar is verschenen.
Tussen 1958 en 1963 is er voortdurend geheim contact tussen de Gaulle en Monnet geweest, waarvan Kohnstamm, tot zijn verdriet, grotendeels buitengesloten was. Het feit dat de Gaulle verklaard had de Europese verdragen die vóór 1958 waren gesloten - en, meer in het bijzonder, het verdrag van Rome, waarop de Europese Economische Gemeenschap berustte - te zullen respecteren, had Monnet blijkbaar het vertrouwen gegeven dat een overeenkomst, althans een soort niet-aanvalsverdrag, met de Gaulle mogelijk zou zijn.
Daarom steunde hij de Gaulle in zijn plannen voor een Europese Politieke Unie, hoewel die intergouvernementeel, dus niet supranationaal zou zijn, zodat Engeland er lid van zou kunnen worden. Via Engeland zou die EPU zelfs kunnen leiden tot versterking van het Atlantisch partnerschap. Maar dit zou een misrekening van Monnet blijken te zijn. De Gaulle dacht daar heel anders over.
Volgens de Gaulle zou een tot het Europese continent beperkte EPU, gebaseerd op een nauwe samenwerking met de economisch sterke en strategisch onmisbare Duitse bondsrepubliek, Frankrijk de politieke hegenomie over Europa geven - een Europa dat vervolgens tot een akkoord met de Sovjet-Unie zou kunnen komen en niet langer afhankelijk zou zijn van Amerika.
In een artikel dat in de loop van dit jaar moet verschijnen in The International History Review, licht Segers een tipje van de sluier op waarachter deze plannen van de Gaulle schuil gingen en waarvan Kohnstamms dagboeken niet reppen. Ook aan Monnet had de Gaulle die plannen niet toevertrouwd, maar via een lek kreeg hij er toch lucht van en maakte hij er melding van in zijn persoonlijke aantekeningen, die Segers heeft kunnen inzien.
Zo komen wij nu te weten dat de Gaulle in juli 1962 aan bondskanselier Adenauer zijn plannen had ontvouwd: Amerika zou ‘aangemoedigd’ worden zijn troepen uit Europa terug te trekken. Als ‘compensatie’ daarvoor zou de Sovjet-Unie de toetreding van landen als Polen tot de Europese Economische Gemeenschap aanvaarden. Dit zou het begin worden van een ‘continentaal blok’, en ‘zo zou Europa zijn ware beschaving kunnen ontwikkelen, los van de twee nucleaire monsters en Engeland’.
Als deze notities van Monnet een getrouwe weergave zijn van de Gaulles ideeën, dan blijkt de vrees van Nederland, dat zich altijd tegen de Gaulles plan voor een EPU, waarvan Engeland geen deel van zou uitmaken, verzet had, achteraf gerechtvaardigd. In elk geval vielen Monnet, toen hij dit vernam, de schellen van de ogen, vooral omdat hieruit bleek dat de Gaulle het ‘communistische verschijnsel’ volstrekt negeerde.
We moeten niet vergeten dat in 1962 de Koude Oorlog nog in volle gang was. Tegen het eind van dat jaar zou de Cubacrisis de wereld nog aan de rand van een oorlog brengen, en zes jaar later zou de Sovjet-Unie Tsjechoslowakije, waar zich een ‘liberaal’ soort communisme geïnstalleerd had, binnenvallen, daarmee de Gaulles kaartenhuis omverstotend.
Volgens de Gaulle werd de politiek van een land sterk beïnvloed door zijn geschiedenis. Eenmaal zou Rusland weer Rusland worden, want het communisme zag hij als een tijdelijk verschijnsel. Ook Nederlands verzet tegen zijn EPU zag hij door die bril: dat verzet was een reprise van het verzet dat koning-stadhouder Willem III tegen het hegemoniale streven van Lodewijk XIV had geleid. Hij beschouwde Nederland trouwens als, naast Frankrijk, de enige echte staat in het toenmalige Europa van de Zes: België bestond pas sinds 1830, Duitsland en Italië sinds 1870 en Luxemburg sinds 1890, terwijl Nederland al in de zeventiende eeuw een grote mogendheid was geweest.
Zeker, de politiek van een land is zonder kennis van zijn geschiedenis vaak moeilijk verklaarbaar, maar de geschiedenis is geen constant gegeven. Zij verandert voortdurend. Daar leek de Gaulle geen rekening mee te houden. Wat dat betreft leefde hij in een soort fantasiewereld, hoewel hij dertig jaar later veelal gelijk zou krijgen. Immers, Europa is nog steeds een ‘Europa der staten’. Amerika trekt geleidelijk zijn troepen uit heel Europa terug. Rusland is weer Rusland geworden, en zijn vroegere satellietstaten zijn nu lid van de Europese Unie.
Maar wie te vroeg gelijk heeft, heeft op het ogenblik zelf ongelijk. En wat de Gaulle zeker niet zou hebben gewild, is nu werkelijkheid geworden. Niet Frankrijk is Europa's hegemoon, maar Duitsland.
NRC Handelsblad van 09-02-2012, pagina 18