Een laag-bij-de-grondse stelling
Veertien dagen geleden sloot ik mijn column af met de vraag: ‘Geyl redivivus?’ Achteraf besef ik dat die vraag voor veel lezers nogal cryptisch moet zijn geweest. Vandaar een nadere verklaring.
In de eerste plaats: wie was Geyl? Pieter Geyl (1887-1966) was een - ook internationaal - bekende historicus, die, nadat hij ruim twintig jaar correspondent van de NRC en docent aan de universiteit in Londen was geweest, van 1936 tot 1959 hoogleraar in Utrecht was.
In zijn tijd en in zijn ambacht gold hij in zekere zin als revolutionair. Zo betoogde hij dat de scheiding die zich in de zestiende eeuw had voltrokken tussen de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden niet, zoals de rechtzinnige leer (zowel in België en Nederland) luidde, toe te schrijven was aan een al lang bestaand diepgaand verschil tussen Noord en Zuid, maar aan geografische factoren.
Kort gezegd: de grote rivieren die Noord-Nederland doorkruisen, hadden het de Spanjaarden onmogelijk gemaakt de opstand boven die rivieren te onderdrukken. Zuid-Nederland kon heroverd worden, maar Noord-Nederland kon zich achter die rivieren tot een zelfstandige en protestantse staat, zelfs grote mogendheid, ontwikkelen. De scheiding tussen Noord en Zuid was dus aan een geografisch toeval toe te schrijven.
Met deze theorie bracht Geyl op z'n minst nieuw leven in de brouwerij der historici. Dat zij thans niet meer in haar volle omvang wordt aangehangen, zou Geyl niet verdroten hebben. Van hem is immers ook de uitspraak dat de geschiedenis een debat zonder einde is. Met zijn aandacht voor de geografische factoren in de geschiedenis leverde hij in elk geval een originele bijdrage aan dat debat.
Nu onlangs prof. W. Blockmans in een bijdrage aan de bundel Het geheugen van de Lage Landen (uitg. Ons Erfdeel) stelde dat een goed begrip van de Nederlandse cultuur onmogelijk is als er geen rekening wordt gehouden met geografische factoren, stelde ik de vraag: Geyl redivivus? Anders gezegd: is Geyl uit zijn graf herrezen?
De stelling van prof. Blockmans, een Antwerpenaar die in Leiden middeleeuwse geschiedenis doceert, is dat in het ontstaan van de culturele verschillen die tussen Noord en Zuid bestaan ‘de hertogen van Bourgondië noch het calvinisme een doorslaggevende rol hebben gespeeld. Wat men dagelijks eet en drinkt hangt af van de beschikbaarheid van voedingsmiddelen in een bepaald milieu’. Exit dus de theorie van het ‘bourgondische’ Vlaanderen en het ‘calvinistische’ Nederland.
Wanneer het gaat om cultuurverschillen tussen volken, i.c. Noord- en Zuid-Nederland, gaat het volgens Blockmans ook ‘om verschillen in dagindeling, voedingsgewoonten, waardering van de rol van verfijnde voeding en drank in het sociale verkeer, omgangsvormen, onderhandelingstactieken en uiteindelijk waarden in het algemeen’. Maaltijden en drinkgelagen dienen immers ‘in de meeste culturen als markeringen en bevestigingen van belangrijke stappen in het leven’. En hier zijn de verschillen tussen Noord en Zuid groot.
Dat de (Noord-) Nederlanders over 't algemeen soberder zijn dan de Vlamingen, ligt niet aan hun zogenaamde calvinisme, dat overigens, na de val van Antwerpen, grotendeels door uitgeweken Vlamingen naar Nederland werd geïmporteerd, althans gestimuleerd, maar aan - in de meest letterlijke zin des woords - lager-bij-de-grondse factoren.
Onder die factoren noemt Blockmans Nederlands geografische gesteldheid: de ‘ongeschiktheid van de bodem voor het verbouwen van broodgranen’ en ‘het schaarse milieu, dat weinig luxegoederen voortbracht en voortdurend nieuwe investeringen vereiste om de voeten droog te houden’.
Zo werden de Nederlanders eerder haring- dan vleeseters en dronken zij eerder bier dan wijn. Bier kon uit lichtere graansoorten gebrouwen worden, vooral gerst, die op de karige poldergronden gemakkelijker verbouwd konden worden dan de broodgranen en rogge. Dat bier werd niet alleen gedronken, maar ook uitgevoerd - tot op de dag van vandaag.
En wat de haring betreft, die vormde de grondslag voor de zeevaart, want die moest langs de Atlantische kusten, tot aan Denemarken en Portugal toe, gehaald worden; later in de Schotse zee en in de IJslandse wateren. Voor het kaken van de haring was zout nodig, en dat werd eveneens overzee gewonnen. Nederlands lange kustlijn en zijn ligging aan de monding van enkele grote rivieren vormden de basis voor zijn expansie overzee, terwijl zijn karige bodem dwong tot zorgvuldige calculatie van kosten en baten en zo de Nederlanders de naam bezorgde zuinig te zijn.
Hier kwam geen romantiek bij kijken, evenmin als calvinisme of gidslandgedachte. ‘Een Nederlands volk ontstond pas ruwweg vanaf de zestiende eeuw. Het is een romantisch idee dat het Nederlandse volk er altijd is geweest’, zegt Marco Mostert, mediëvist aan de Universiteit Utrecht, in het laatste nummer van Historisch Nieuwsblad.
Maar bij het ontstaan van dat volk en zijn cultuur - of, als u wilt, zijn identiteit - zijn geografische factoren beslissend geweest - niet zozeer Geyls strategisch-geografsche factoren als wel de geografische ligging en gesteldheid van het land. En die verschillen van die van Vlaanderen, dat trouwens, terwijl Nederland zijn ‘gouden eeuw’ beleefde, door de blokkade van de Schelde gebonden bleef aan het continent.
Zouden zijn Europese collega's vannacht Van Rompuy kiezen tot vaste voorzitter van de Europese Raad, dan zou dat gezien kunnen worden als Vlaanderens zoete wraak op Nederland, welks onofficiële kandidaat Balkenende was.
NRC Handelsblad van 19-11-2009, pagina 7