‘Daar kwam geen landheer aan te pas’
‘Sterft, gij oude vormen en gedachten...’ Zou deze versregel in De Internationale Wouter Bos door het hoofd gespeeld hebben, toen hij vorige week in Venlo zei dat, wat hem betreft, de waterschappen afgeschaft en in de provinciebesturen geïntegreerd zouden kunnen worden? De Telegraaf vond deze uitspraak zo belangrijk dat die krant er voorpaginanieuws van maakte. Ik heb geen reden om aan de juistheid van dit bericht te twijfelen, hoewel ik het in andere kranten niet vond.
Sterker: ik heb geen reden om mij te verzetten tegen deze gedachte van Wouter Bos, al was het alleen maar omdat ik geen tegenargumenten heb. Het zou volgens hem grote bezuinigingen opleveren. Wat ik wél kan opmerken is dat, met de afschaffing van de waterschappen, een van de oudste vormen van Nederlandse democratie zou verdwijnen of, om in de termen van De Internationale te spreken, zou sterven.
Hoe oud - dat blijkt alleen al uit de zeventiende-eeuwse gebouwen aan de Leidse Breestraat en de Delftse Oude Delft waar respectievelijk de hoogheemraadschappen Rijnland en Delfland zetelen. In het grensgebied tussen beide heb ik jarenlang gewoond. In zekere zin voel ik mij dus verbonden aan die oer-Nederlandse vorm van democratie.
Voor het eerst werd ik mij bewust van hun historische betekenis toen, een kleine dertig jaar geleden (schat ik), wijlen Maarten Bos, Utrechts hoogleraar volkenrecht en een originele geest, mij de tekst stuurde van een rede die hij kort tevoren in Genève had gehouden en waarin hij voor een Zwitsers publiek de typische oorsprongen van de Nederlandse democratie uiteenzette. Jarenlang heb ik die tekst bewaard, in de gedachte dat hij mij nog wel eens van pas zou kunnen komen. Maar toen hij mij van pas kwam, kon ik hem niet meer vinden.
Weer kwam het toeval mij te hulp, want in de week dat ik het bewuste bericht in De Telegraaf las, was ik net een bijdrage aan het lezen die Wim Blockmans, hoogleraar middeleeuwse geschiedenis te Leiden, had geschreven voor de bundel Het geheugen van de Lage Landen, een uitgave van de stichting Ons Erfdeel. Die bijdrage gaat ook over de waterschappen als eerste vorm van democratie - lang voordat dat woord ging behoren tot het ideologische gereedschap van de moderne burger.
Het was geen ideologie die de bewoners van de kustgewesten, maar ook van de gebieden langs de grote rivieren al in de vroege Middeleeuwen dwong tot samenwerking. Het was een ‘geografisch gegeven, zonder hetwelk een goed begrip van de Nederlandse cultuur onmogelijk is: in zowat de helft van het huidige Nederlandse grondgebied heeft al eeuwenlang een strijd op leven en dood gewoed tegen wateroverlast’.
‘Het waren de lokale gemeenschappen die al vanaf de elfde eeuw op eigen houtje oplossingen hebben bedacht, uitgevoerd en gehandhaafd om hun land droog te leggen en te houden onder steeds moeilijker omstandigheden. Daar kwam geen landheer aan te pas, tenzij de problemen uitgroeiden over de grenzen van de territoria.
Dat was inderdaad steeds sterker het geval, maar ook dan bleef iedere oplossing afhankelijk van de ervaringsdeskundigheid van de bevolking ter plaatse en haar bereidheid om te investeren in oplossingen. Alle beslissingen vereisten daarom de instemming van de bewoners, die wel inzagen dat zij alleen door samenwerking hun eigen grondgebied konden beschermen tegen de bedreigingen van de rivieren, binnenwateren en de zee.
De realisatie van de steeds omvangrijker waterstaatswerken berustte op de vrijwillige inzet van arbeidskracht en middelen van allen wier gebied beschermd moest worden. Bovendien was constant toezicht nodig op de staat van de infrastructuur en moest het onderhoud verzekerd worden. Dit alles vereiste heel veel organisatie en overleg. Waterschappen op lokale, bovenlokale en regionale basis hebben hierin voorzien. (...)
Hun principe was steeds dat ieder naar verhouding van zijn bezit in het desbetreffende gebied moet bijdragen aan de gezamenlijk te creëren bescherming. Daar stond volledige medezeggenschap tegenover. Waterstaatsorganisaties oefenden publieke bevoegdheden uit, zoals het beslissen over en uitvoeren van openbare werken, de heffing van daartoe bestemde belastingen, het voorschrijven van regels voor het onderhoud, het houden van toezicht op de naleving en de bestraffing van nalatigheid. (...)
Normbesef ging dus gepaard met een medezeggenschap; men wist dat de nalatigheid van één enkele ingelande een dijkdoorbraak ten gevolge kon hebben, die de hele gemeenschap zou treffen. De rationele afweging van de doelmatigheid van ingrepen in het landschap leidde al in de Middeleeuwen tot een zorgvuldig bijgehouden administratie, tot een bestuurlijke cultuur, doordrongen van het collectieve belang, en tot nauwe betrokkenheid van alle inwoners bij het bestuur.’
Onuitgesproken blijft de conclusie dat dit - uit de geografische gegevens en de noodzaak tot overleven geboren - stelsel mede aan de grondslag heeft gelegen van de Nederlandse cultuur en democratie zoals wij die nu kennen. Hier blijkt de voorzichtigheid van de wetenschapsman uit, die de journalistieke commentator minder in acht hoeft te nemen.
In elk geval kan wel de stelling gewaagd worden dat de wortels van de democratie, en van de beleving ervan door de bevolking, in ieder land verschillend zijn. Democratie kan niet van bovenaf of van buitenaf opgelegd worden. Europa kan daar lessen uit trekken - zowel wat zijn innerlijke cohesie als zijn missie naar buiten toe betreft. Overigens plaatst prof. Blockmans, die zelf Antwerpenaar is, zijn opmerkingen over de waterschappen in het kader van een beschouwing over het zogenaamd bourgondische karakter van de Vlaamse cultuur, vergeleken met het zogenaamd calvinistische karakter van de Noord-Nederlandse cultuur. Onzin, zegt de historicus (zij het in andere bewoordingen). Ook hier zijn voor het verschil in cultuur eerder de geografische gegevens bepalend geweest.
Geyl redivivus? Maar daarover zal ik het misschien een volgende keer hebben.
NRC Handelsblad van 05-11-2009, pagina 7