Nietsdoen als optie
Tussen 1953 en 1959 was John Foster Dulles president Eisenhowers minister van Buitenlandse Zaken. Het was een ambt waarop hij zich zijn hele leven had voorbereid, maar onder de voorgaande presidenten, de Democraten Roosevelt en Truman, had hij twintig jaar geen kans gehad. Maar nu hij eindelijk gekregen had wat hij steeds had gewild, was zijn dadendrang onstuitbaar. Onvermoeibaar reisde hij de wereld rond, ijverig coalities en bondgenootschappen sluitend langs de periferie van de Sovjet-Unie. Het was hartje Koude Oorlog.
Zoals gebruikelijk nam hij een tros journalisten op zijn reizen mee. Onder hen deed al gauw de verzuchting de ronde dat voor hem niet de aansporing: ‘Don't just stand there: do something’ moest gelden, maar: ‘Just stand there: don't do anything.’
Aan die anekdote moest ik denken toen ik eergisteren op deze pagina een artikel las waarin Angela Merkel, die per 1 januari het voorzitterschap van de Europese Unie heeft overgenomen, de raad gegeven werd: doe niets! Nu barst de Duitse bondskanselier van voornemens om de EU uit het slop te krijgen, dus die raad leek meer een grap dan serieus te zijn.
Maar daar staat tegenover dat de auteurs van dit artikel serieuze mensen zijn. Althans, dat mag je verwachten van een adviseur van het bankiershuis Goldman Sachs (Vladimir Dlouhy) en een oud-hoofdredacteur van het Londense weekblad The Economist (Bill Emmott), die het samen geschreven hadden.
De auteurs beseffen evenwel dat geen regering zo'n raad kan opvolgen. Daarom zou, volgens hen, Merkel zich moeten bepalen tot enkele doeleinden: liberalisatie van de diensten binnen Europa (zoals commissaris Bolkestein die gewild had), een transatlantische vrijhandelsovereenkomst, invoering van het subsidiariteitsbeginsel (wat op lokaal niveau geregeld kan worden moet niet naar Europa geheveld worden) en - belangrijkst van alles - beginnen met het hervormingsproces in Duitsland zelf.
Bij elkaar is dat op zichzelf al een heel programma. Het is dus zeer de vraag of deze voorstellen meer kans van slagen zouden hebben dan de ambitieuze voornemens van Merkel. Per slot van rekening ligt in Europa sowieso alles stil zolang Frankrijk geen nieuwe president heeft. Wie dat wordt weten we pas tegen het einde van Merkels voorzitterschap. En daarna komt Frankrijk zelf aan de beurt. In 't algemeen is de raad: doe niets, dus niet zo gek - al is hij niet besteed aan Nederlandse politici die altijd willen dat ons land het voortouw neemt. Ook wetenschappelijke onderzoekers ontkomen niet altijd aan de neiging voorstellen te doen zonder zich af te vragen of die enige kans van slagen hebben.
Geldt dat ook voor de vijf onderzoekers van het Haagse Instituut Clingendael van wie binnenkort een boek verschijnt, Verboden toespraken getiteld: voorstellen die nooit van de minister van Buitenlandse Zaken verwacht kunnen worden?
Aangezien dit boek nog moet verschijnen, kunnen we er geen uitspraken over doen, maar nu de Volkskrant van zaterdag jl. twee van die ‘verboden toespraken’ heeft gepubliceerd, kunnen we dáár wel iets over zeggen. De ene bepleit een Atlantische Unie, de ander een politiek en militair autonoom Europa.
Deze doeleinden sluiten elkaar vrijwel uit, zodat die twee uitspraken in elk geval niet door één en dezelfde minister van Buitenlandse Zaken ooit uitgesproken zullen worden. Dat maakt de relevantie van dit boek (anders dan als academisch product) al dadelijk kwestieus, maar we moeten wachten op het boek zelf om te weten hoe het collectief van onderzoekers de kwadratuur van deze cirkel vindt.
‘Voor de economische samenwerking blijft Europa onmisbaar, maar de EU moet worden afgeschreven als het primaire ijkpunt voor onze buitenlandse politiek. Nederland heeft meer baat bij een brede en slagvaardige Atlantische Unie.’ Zo luidt, kort samengevat, de these van de eerste van de twee door de Volkskrant gepubliceerde ‘toespraken’.
Zij lijkt eerder uit de pen van het VVD-Kamerlid Van Baalen te zijn voortgevloeid dan uit die van een wetenschappelijk onderzoeker. Die indruk wordt nog sterker wanneer men aan het eind leest: ‘Binnen de Atlantische Unie hebben Amerika, Israël en Nederland (...) een extra opdracht: die van de uitverkoren alliantie.’
Gaat het om een Amerikaans-Israëlisch-Nederlandse of om een Amerikaans-Europese Unie? Het is niet duidelijk. Maar voor beide geldt: zijn er enige aanwijzingen dat zulke unies enige kans maken ooit tot stand te komen? Zo niet, dan zijn zulke ideeën - hoe sympathiek misschien ook in sommige ogen - volstrekt irrelevant.
De ‘toespraak’ over Europa verdient nauwelijks minder scepsis. Europa moet zich als politieke en militaire supermacht ontwikkelen (ook nucleair). Dit moet ‘beginnen met het doorknippen van de navelstreng met onze Amerikaanse bondgenoten’. Nederland ‘moet samen met Frankrijk het initiatief nemen tot het opzetten van een autonoom Europees defensieapparaat’.
Zijn er enige aanwijzingen dat er onder de Nederlandse bevolking ooit consensus zal zijn over de wenselijkheid van een Europese nucleaire supermacht? Hebben eerdere initiatieven voor een Europese militaire samenwerking ooit succes gehad? We horen nooit meer iets over het Frans-Duitse legerkorps, waar Spaanse en Belgische eenheden zich bij aangesloten hadden. Waarom zou Frankrijk dan plotseling wél samen met Nederland een nog veel verder strekkend initiatief willen nemen? Frankrijk is trouwens alleen maar geïnteresseerd in samenwerking met Duitsland, of eventueel andere grote Europese landen. De kleine landen doen er, volgens het klassieke woord van president Chirac, goed aan hun mond te houden.
Misschien dat de andere ‘toespraken’ in het boek - over de zegeningen van het kalifaat, de overbodigheid van ontwikkelingssamenwerking en de catastrofale gevolgen van een vrije wereldmarkt - meer licht zullen doen schijnen op de mogelijkheden van een alternatieve buitenlandse politiek. Daarvoor zullen zij allereerst tot een synthese gesmeed dienen te worden. Zo niet, dan blijft het - wellicht interessante, wellicht stimulerende - Spielerei. Het eindoordeel blijft zolang uit.
NRC Handelsblad van 11-01-2007, pagina 7