Niet eens krassen op een rots
Niet meer dan ‘krassen op een rots’ noemde Hella Haasse in haar gelijknamige boek de invloed die ruim drie eeuwen Nederlandse heerschappij op volk en cultuur van Indonesië hadden gehad. Laten commentatoren zich dus geen illusies maken over de invloed van hun mening op seculaire ontwikkelingen, die zich heel langzaam en bijna onzichtbaar voltrekken.
De Franse historicus Fernand Braudel sprak van de longue durée in de geschiedenis, meer bepaald door geo- en demografische ontwikkelingen en klimatologische gegevens dan door de politieke gebeurtenissen van de dag (of zelfs van de eeuw), die hij de courte durée noemde. Daartussenin plaatste hij de moyenne durée, die hij grotendeels liet samenvallen met het economisch gebeuren. Waar moeten we de voor ons wél zichtbare en snelle opkomst van China en India plaatsen? Ergens tussen de longue en moyenne durée, dunkt me. In elk geval zal deze ontwikkeling, als zij ongestoord doorgaat, grote invloed hebben op de relatieve macht van Amerika en Europa in de wereld.
‘Door de opkomst van Azië gaat de politieke kaart er heel anders uitzien’, zegt Rob de Wijk, verbonden aan het instituut Clingendael en hoogleraar strategische studies in Utrecht, in een reeks interessante beschouwingen in Trouw over dit verschijnsel. We waren gewend op die kaart de Atlantische Oceaan in het midden te zien, met links Amerika en rechts Europa.
Dat is nu anders aan het worden. ‘De Stille Oceaan ligt nu in het midden, met rechts de Verenigde Staten en links de opkomende supermachten China en India en daaronder Australië, dat voor de Amerikanen steeds belangrijker wordt’, zegt De Wijk.
Waar ligt Europa op deze nieuwe kaart? Volgens De Wijk is het ‘een vlek links bovenin’. ‘Het verwijdert zich van het politieke zwaartepunt en kan door onderlinge verdeeldheid moeilijk op de monumentale politieke veranderingen inspelen’. Het wordt voor Amerika, dat een halve eeuw lang zijn beschermer en partner was, steeds onbelangrijker, vergeleken met China en India.
Wat daaraan te doen? Hier verlaat De Wijk het terrein van de analyse en betreedt hij dat van de aanbeveling. Hij noemt verscheidene opties. Eén ervan heeft zijn sterke voorkeur: ‘versnelde Europese integratie’. Als een strenge schoolmeester zegt hij wat de Europese lidstaten en politici moeten doen.
De lidstaten moeten, conform de Lissabonstrategie van 2000, zonder dralen althans een poging doen van Europa de meest innovatieve en concurrerende economie in de wereld te maken. Bovendien moet er eenheid komen in het buitenlands beleid. En ten slotte moeten politici ervan doordrongen zijn dat er geen alternatief is voor eenheid.
Moeten, moeten, moeten. Let wel: ik ben het met die geboden niet oneens, maar constateer dat we die, in verschillende toonaarden en versies, al vijftig à zestig jaar gehoord hebben. Blijkbaar hebben ze steeds minder effect gehad, dat ze nu nog met een bijna desperate aandrang herhaald moeten worden. Betekent dit niet dat we ons moeten afvragen waarom die geboden niet worden gevolgd?
Jarenlang luidde het standaardantwoord op die vraag: het ligt aan de politieke onwil van de politici. Ik heb dit altijd een dooddoener gevonden, maar nu heeft vorig jaar de uitslag van de referenda in Frankrijk en Nederland over de Europese ‘grondwet’ aangetoond dat dit antwoord ook fout is: de politici waren in meerderheid vóór, maar de meeste kiezers tegen.
Het ligt dus niet aan de onwil van de politici, maar aan hun onvermogen tegen de wil (of liever: onwil) van hun kiezers in te gaan. En waarom kunnen ze dat niet? Omdat ze van hen afhankelijk zijn. We moeten dus naar andere oorzaken van de Europese stagnatie zoeken. Eerst de diagnose, dan de therapie.
Te denken valt dan aan de taaiheid van de gehechtheid aan de nationale staat (althans gemeenschap), zeker aan de taaiheid van de nationale verzorgingsstaat, of aan het ontbreken (na het einde van de Koude Oorlog) van een gemeenschappelijke vijand of bedreiger, die bij vroegere pogingen tot eenheid (de Verenigde Staten, Nederland, Zwitserland bijv.) een onmisbaar element was om staten, provincies of kantons bijeen te brengen en te houden.
Al die en andere oorzaken werden in de hoogtijdagen van het Europese integratieproces veronachtzaamd. Gelukkig maar, want anders zou dat proces nooit van stapel zijn gelopen. Maar nu wreekt die veronachtzaming zich en weten we nauwelijks wat de werkelijke oorzaken zijn. Het is de taak van politieke en andere wetenschappers dat uit te vinden - meer dan om te roepen om actie.
Trouwens, is dat ook niet de taak van de media? Kan investigative journalism zich niet ook uitstrekken over dat terrein, eventueel ten koste van een paar kolommen vol opinie? ‘Twee columnisten per dag is misschien wel genoeg’, zeggen Warna Oosterbaan en Hans Wansink in hun tot nadenken stemmende artikel over de krant van vandaag in M van zaterdag. Twee per dag? Dat is nog veel, zeg ik (op gevaar af hiermee mijn eigen doodvonnis te tekenen).
Dertig jaar geleden schreef ik: mij wordt wel verweten dat ik zelden een oplossing aangeef, ja mijn eigen mening haast nooit blootgeef. Dit verwijt wijs ik niet helemaal van de hand. Het weerwoord dat ik hierop kan geven is dit: dit gebrek hangt samen met het analytische karakter van mijn stukken. Bovendien: we worden al links en rechts met meningen om de oren geslagen. Moet er nog eentje bij komen? Trouwens, de mensen worden eerder door vraagtekens dan door uitroeptekens tot nadenken aangezet.
Blijkens de ontwikkeling van de laatste dertig jaar - een zeer courte durée - hebben deze woorden weinig effect gehad. Over de invloed van de commentator gesproken... Niet eens krassen op een rots.
NRC Handelsblad van 10-08-2006, pagina 7