Is Bolkestein helemaal consequent?
Toen Frits Bolkestein een paar jaar geleden de Nederlandse politiek verliet om lid van de Europese Commissie te worden en zich in Brussel als goed Europeaan ontpopte, waren er die hem van inconsequentie betichtten. Had hij niet tien jaar geleden, tot veler verontwaardiging, zich tegen een Europees federalisme uitgesproken? Die kritiek was kenmerkend voor de bekrompenheid waarmee hier vaak over Europa gedacht wordt. Moet een goed Europeaan per se federalist zijn? Hoe het ook zij - in de Hofstadlezing heeft Bolkestein, een kleine twee weken geleden, zijn kritiek op het federalisme herhaald. Hij noemt pleidooien daarvoor ‘vluchten in vergezichten’, ‘romantiek’ en ‘poëzie’. Zij monden uit in een ‘theoretische, zo niet theologische discussie’. Ja, ‘het is zelfs riskant om naar een federaal Europa te streven, want het risico is groot dat het niet lukt en Europa dan terechtkomt in een spoor van desintegratie’.
Wie nu denkt dat Bolkestein dan wel voorstander zal zijn van intergouvernementele besluitvorming, geeft eveneens blijk van een kijk op Europa die weinig opties toelaat. Die besluitvorming acht hij ‘synoniem voor politieke verlamming’. Hij meent dan ook dat de supranationale methode-Monnet geenszins ‘op haar grens is gestoten’. Zij heeft het ‘voordeel dat het einddoel van de Europese integratie niet wordt gedefinieerd, maar een soort “open-eindregeling” is’. Integratie ‘is alleen stapsgewijs mogelijk’. Een bouwplan is niet nodig.
Kortom, Bolkestein mag dan tegenstander zijn van Europees federalisme, hij meent dat ‘hechte samenwerking in een uitgebreid Europa niet mogelijk is zonder communautaire methode’. Daarin moet de Europese Commissie ‘een spilfunctie vervullen’. Maar zo'n Europese Unie kan alleen functioneren ‘als zij een Unie van kerntaken wordt’. Het debat moet dus niet gaan over federaal of intergouvernementeel dan wel over een Verenigde Staten van Europa of een Europa van verenigde staten, maar over die kerntaken.
Wat zijn nu die kerntaken, waartoe de Unie zich moet beperken? Bolkestein noemt ze: het scheppen van een sterke economische basis door een één gemaakte interne markt en een effectief toezicht op eerlijke mededinging; het bewaren van de stabiliteit van de euro; een gemeenschappelijk handelsbeleid; een gemeenschappelijk landbouwbeleid; en - nogal verrassend - een buitenlands en veiligheidsbeleid.
Waarom nogal verrassend? Omdat moeilijk valt in te zien hoe op een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid de communautaire methode toegepast kan worden. Zeker, theoretisch is dit mogelijk, maar Bolkestein heeft juist zo gewaarschuwd tegen theoretische discussies. Hij wijst het streven naar een federaal Europa af, omdat ‘het risico groot is dat het niet lukt’. Welnu, geldt dit praktische bezwaar ook niet voor de communautaire methode, toegepast op het buitenlands en veiligheidsbeleid?
Let wel: die methode is heel goed toe te passen op de andere kerntaken die Bolkestein noemt - interne markt, mededinging, euro, handelsbeleid, landbouwbeleid en milieubeleid -, maar het buitenlands en veiligheidsbeleid van de vijftien - en zeker van de straks 25 - landen is zó verbonden met allerlei immateriële en imponderabele factoren - zoals traditie, zelfbeeld, geschiedenis, cultuur van elk land - dat het vrijwel ondenkbaar is dat die zich laten samensmeden tot één beleid, dat dan ook nog slagvaardig dient te zijn, wil het iets betekenen.
Met andere woorden: Bolkesteins scepsis jegens een Europese federatie is goed te begrijpen, maar in dit licht is zijn geestdrift voor de communautaire methode - let wel: toegepast op het buitenlands en veiligheidsbeleid - niet goed te begrijpen. Dat zou hij nog eens in een andere lezing moeten uitleggen. De alinea die hij er in zijn Hofstadlezing aan besteedt, is analytisch onvoldoende.
Wat ook niet zo goed van Bolkestein te begrijpen is, is de felheid waarmee hij diegenen bestrijdt die een debat bepleiten over de ‘finalité politique’ van Europa: moet Europa een federatie of een confederatie of iets daar tussenin worden? Hij vindt dit een ‘theoretische, zo niet theologische discussie’. Misschien, maar in Nice is overeengekomen dat er ‘een breder en tegelijk dieper debat over de toekomst van de Europese Unie wordt ingezet’ (bijlage IV bij het verdrag). De lidstaten zijn dus aan zo'n debat gehouden.
Een andere reden waarom Bolkesteins bezwaar tegen zo'n ‘theologische’ discussie niet goed te begrijpen is, is dat hijzelf een paar jaar geleden in de VVD een discussie heeft willen entameren over de morele grondslag van het liberalisme. Was dat dan geen theologische discussie? Dat vond de partijraad althans, die korte metten maakte met die wens. Later heeft Bolkestein zichzelf verweten dat hij het groepje denkers dat hij om zich heen verzameld had, die storm alleen had laten trotseren.
Nu bejegent hij degenen die een theoretisch debat over de toekomst van de Europese Unie van start willen laten gaan, op een nauwelijks minder honende wijze dan waarop de partijraad hem toen trakteerde. Twee van de voorstanders van zo'n debat noemt hij bij name: de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer, en de Belgische minister-president, Guy Verhofstadt. Inderdaad hebben beiden gepleit voor een soort van Europese federatie, en inderdaad zijn hun pleidooien, om praktische en theoretische gronden, betwistbaar (maar zonder twist geen debat).
Bolkestein doet vooral Fischer tekort wanneer hij diens pleidooi uitsluitend toeschrijft aan de moeilijkheden die linkse partijen in Duitsland hebben ‘met het nationaal gevoel en het behartigen van Duitse belangen’. Die moeilijkheden bestaan - hoewel bondskanselier Schröder er geen last van schijnt te hebben - maar er zat ook een innerlijke logica in Fischers pleidooi voor een federatie, en die negeerde Bolkestein.
Hoe dan ook - Bolkestein is zijn reputatie trouw gebleven, zijn reputatie als een man die graag discussies probeert los te maken. Of hij daarin ook slaagt, hangt af van de belangstelling die er in Nederland voor zulke discussies bestaat. Daarover kunnen we moeilijk optimistisch zijn.
Overigens heeft Etienne Davignon, die van 1981 tot 1984 lid van de Europese Commissie was en thans voorzitter is van de Belgische bank Generale Maatschappij, in De Standaard van 31 januari gezegd dat hij als Europees commissaris ‘zoiets nooit gezegd’ zou hebben - ‘zeker niet nu het debat over wat er na Nice moet gebeuren, nog moet beginnen’. Belgische tact versus Hollandse directheid?
NRC Handelsblad van 08-02-2001, pagina 7